waarschijnlijk door Cocksdorper jongens. "Die heb ben een goede vangst gedaan, voor elk ei krijgen ze een dubbeltje en er zitten soms wel twintig eieren in één nest. Ze worden dan gestuurd naar Utrecht of Arnhem en ook wel naar Brussel, voor broedeieren. Op buitenplaatsen hebben ze graag bergeenden..." Leendert zocht hulp bij een Cocksdorper collega, Si mon. Die was daar beter bekend natuurlijk. Hij dacht dat er in de duinen bij de vuurtoren wel wat te vin den moet zijn, maar of er bergeenden zijn, zou hij niet durven zeggen. Enfin, in de Eierlandse duinen vonden de heren ook al geen nest. De Texelaars bekeken het tweetal steeds vaker "met een goedig medelijdend glimlachje, waarin een heel klein beetje twijfel aan ons gezond verstand door schemert, niet hinderlijk, maar toch merkbaar. Dat glimlachje hebben we op onze tochten meer gezien." Uiteindelijk hebben ze toch nog een bergeendennest gevonden, met tien eieren, in de Nederlanden bij De Koog. Misschien was dat wel het enig overgebleven bergeendennest op het hele eiland. Jac. P. Thijsse en de heer Steenhuizen hebben het uitgegraven, voor Artis. "Leendert spit het gat weer dicht en beplant het losse zand met helm, dat hij van de planten om ons heen afscheurt. Dat gaat heel handig en vlug en wij eeren hem om zijn nauwgezetheid; hij heeft hart voor zijn duinen en wil 't niet voor zijn rekening nemen dat de top, waar wij gegraven hebben, verstuiven zou." Het resultaat van deze expeditie werd een fraai duin diorama, dat inmiddels als antiquiteit gerestaureerd is en nog altijd in het Zoölogisch Museum in Amster- -Het zand is er wit, bijna als bij Hargen, en zonder schelpen - schreef Jonkheer Gevers van Endegeest in zijn aantekeningen over de Texelse duinen in 1827. Hij maakte toen een inspectiereis door het hele Hol landse duingebied en hield daarvan een Journaal bij, waarin hij per dag verslag deed van zijn indruk ken. De eerste ideeën over duinontginning en -bebossing In de tweede helft van de 18e eeuw leidde bevolkings groei in West Europa tot stijgende landbouwprijzen. Onder invloed daarvan ontstond bij vooruitstrevende, ontwikkelde en vaak bemiddelde mensen in het toen malige Holland grote belangstelling voor de landbouw. Deze lieden zochten niet alleen methoden om de op brengst per oppervlak te vergroten, maar lieten ook hun oog vallen op de zogenaamde woeste gronden, waaron der de duinen. Deze werden toen vooral gebruikt voor beweiding en als jachtgrond. Door ontginning en be- dam staat. Uit zijn expeditieverslag in het tijdschrift De Levende Natuur maak ik ten eerste op dat Jac. P. Thijsse niet zozeer een kundig veldbioloog maar vooral een goede en humoristische schrijver was. Zo wel de Texelaars als de expeditieleden gingen er klaarblijkelijk van uit dat in de wijde natuur over vloed van alles was, al was dat ook destijds beslist niet het geval, zoals de bijna vergeefse zoektocht naar bergeendnesten laat zien. Anno 2012 is de bergeend een stuk algemener op Texel dan in 1894. Deze vogel stond toen kennelijk op de rand van uitsterven door dat mensen alle nesten die ze maar konden vinden leeghaalden. Bij de Texelaars was het motief voor die intensieve exploitatie van de natuur commercieel. De heren Steenhuizen en Thijsse hadden een heilig doel: het opbouwen van de wetenschappelijke dan wel educatieve collectie van Artis. Voor de bergeenden maakte dat niet uit... Kortom, allen gingen op een ongedwongen manier om met de natuur, behalve het bevoegde gezag van Texel en de Koger loonwerker Leendert, die zo zorg vuldig het gat in de duinen repareerde. De Texelaars van ruim een eeuw geleden hadden duidelijk een gro tere betrokkenheid met de natuur op het eiland dan nu. Ik denk niet dat er nu nog Texelse jongeren zijn die de eieren van weidevogels kunnen vinden en her kennen. Toch constateer ik ook dat er Texelaars zijn die kenmerken van hun voorvaderen goed bewaard hebben. Ik ken dat goedige medelijdende glimlachje ook. Arthur Oosterbaan bossing kon de opbrengst aanzienlijk vergroot worden, zo was hun gedachte. En het grootgrondbezit in de Hol landse duinstrook had alle belang bij de ontwikkeling van (een deel van) hun bezit. Daarmee konden immers opbrengsten gegenereerd worden. Ook socialer motie ven werden toen wel genoemd, zoals werkverschaffing voor armen in Leiden. In 1761 schreef de Hollandsche Maatschappij van We tenschappen een prijsvraag uit en vroeg daarin naar de beste wijze om onze gronden aan te leggen. J. Ie Francq van Berkheij reageerde hier uitvoerig op en adviseerde om de duinen te beplanten met sparren-, dennen-, en pijnbomen. Zijn inzending werd met een gouden me daille bekroond. Een andere inzender, W van Hazen, schreef dat de konijnen dan wel zorgvuldig moeten worden uitgeroeid, hij noemde dat depeupeleeren.1 Maar, op enkele kleinschalige proeven na, waren de Fransen ons voor: vanaf 1787 werden de duinen van Les Landes bij Bordeaux beplant met zeedennen. Tus- De Texelse duinen in 1 798 en 1827 door de ogen van twee duinontginners 8 Historische Vereniging Texel Nummer 105 december 2012

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Uitgave Historische Vereniging Texel | 2012 | | pagina 10