I
Links Sam van der Slikke, rechts Jitze de Vries
coll. Sam van der Slikke
vlees was eigenlijk elke week hetzelfde, suddervlees en
gehakt. Daar hoefde ik geen brieffie voor te maken. Al
leen als je eens een keer wat extra's of iets speciaals
wilde, moest je dat even tegen de schipper en/of eige
naar zeggen. Zij namen eigenlijk altijd het vlees mee
naar boord.
In mijn tijd kwamen er altijd drie bakkers op de haven,
Cees Grootjen, Ab de Ruiter en Jan Bakker. De laatste
kwam met een bakfiets, hij ventte voor Bakkerij Dros.
Het ging net als bij de groente. Je zocht ter plekke uit
wat voor brood en koekje nodig had voor de hele week.
Op de zaterdagochtenden voor koffietijd kwam Ab de
Ruiter altijd met een mand op zijn fiets langs. Daar zat
verse koek in voor bij de koffie. Dan kwam ook Cees
Mets sr. aan boord om de bestelling rookartikelen voor
de hele week op te nemen. Hoe het op andere kotters
geregeld was weet ik niet, maar wij rookten 'van de kot
ter. Dat wil zeggen dat niemand zijn eigen rookwaar
meenam. Maar er stond een doos met verschillende
rookwaar waar je uit kon pakken watje nodig had. We
rookten accijnsvrij. Dat werd wel eerst betaald, maar
Cees Mets regelde dat één keer in de drie maanden de
accijns terug betaald werd. Wij noemden dat rookgeld.
Koken aan boord
Het eten klaarmaken tijdens het stomen en vissen was
vaak een heel geskarrel. Vooral bij slecht weer en zee
ziekte. Op verschillende kotters was het de gewoonte
dat die schippersvrouwen een pan suddervlees en ge
haktballen thuis klaarmaakten voor de mannen aan
boord. Maar ik deed dat altijd zelf op maandagochtend
tijdens de uitstoom. Als het maandag slecht weer was
ging ik een half uur eerder naar boord, zodat het vlees
gebraden was voordat we buitengaats waren. Als het
slecht weer was met uitstomen, had ik altijd last van
zeeziekte. Ik moest niet echt overgeven, maar was ook
niet echt lekker. Als we 's avonds een paar trekken had
den gedaan, knapte ik vaak weer op. Dinsdags was alles
weer voorbij, ook als het nog steeds slecht weer was.
Het koken gebeurde op een eenvoudig tweepits gasstel.
De pannen stonden in een stalen rek om niet van het
gasstel te schuiven tijdens het slingeren van het schip.
Als alles gaar was moest ik de hete pannen met groente,
vlees en aardappels via een smal trappetje naar het ach
teronder brengen. Dat was de plek waar we woonden,
eten en sliepen. Het vervoeren was met een slingerend
schip niet altijd makkelijk. Maar alles went en na korte
tijd werd ik daar ook weer handig in. Voordat ik met de
pannen naar beneden ging, zette ik een grote pan water
op het gas. Dit was voor de afwas erna. We hadden al
leen een handpomp met koud water in de kombuis.
Er werd zo min mogelijk bestek gebruikt. Op een flinke
afwas zat je als kok niet te wachten. Voor het warme
eten gebruikte je een metalen schaaltje of diep bord, een
vork en een lepel. Meer niet. Brood eten deden we vanaf
een krant die op tafel lag. Voorgesneden brood was er
Nummer 104, september 2012
Historische Vereniging Texel
3