Maar, argumenteert een tweede, lichaamsbeweging is toch gezond? Dat is volgens Cralingius in dit geval nog maar de vraag: "Wint de Doctoren in de Medecijnen ghe- tuyghen dit, dat alle heftighe beweginghen ende oefeningen des lichaems vol van perijckel [gevaar]jae schadelick zijn voor de gesontheydt, in sonderheydt me de maeltijdt. Wint de maghe en kan haer werck niet me behooren doen. Ende de ervarentheydt leert oock dat veele danssers haer selven een pleuris ofte eenighe andere sieckte veroorsaeckt hebben door de over-groote vermoeytheydt ende ontsteeckinghe des bloedts, soo dat sy het oock somtijdts met den doot hebben moeten betalen". Een derde tegenspreker stelt: als men bij feesten en brui loften niet mag dansen, zullen er veel ergere dingen ge beuren. "Wint men sal sich tot den dronck begheven. ofte de jonghmans sullen haer by de dochters voeghen, ende al- daer sullen reden ende aentastinghen vallen die veel schan- delicker endegrouwelicker sullen zijn... die men met het danssen soude konnen voorkomen". Moet je dus niet deze zonde willen begaan om een ergere te voorkomen? Cra lingius reactie op dit argument is kort en duidelijk, dit is een argument van niks: "Jae, dit en is inder-daet niet an ders dan hem selven met eenen mtten sack bedecken". Tenslotte geeft hij nog antwoord op een laatste en lich telijk wanhopige tegenwerping: 'Maar als we niet mogen dansen, waarmee moeten we dan de tijd doorbrengen?' Ik zou het vroeger gezegd kunnen hebben. Dat is voor Cralingius geen vraag. God heeft ons de tijd gegeven, niet om die in lichtzinnigheid door te brengen, maar tot bevordering van de zaligheid onzer zielen. En die wordt door het dansen juist bedreigd, "dewijle dan de danssen strecken tot medeel van de eere Gods ende ontstichtinghe onses mesten, tot droeffenisse der vroomen, tot erghernisse der swacken, ende een eeuwigh verderf der zielen me haer slepen". Elet moet dus afgelopen zijn met dat gedans. Deze drie bronnen uit de 17e-eeuw, de notulen van Ba- rentsz, de boeken van Cralingius en Magyrus tonen ons de vergeefse en vertwijfelde strijd om de rechte leer en de daarbij behorende moraal in de dagelijkse praktijk op Texel. Alle drie doen ze een beroep op de lokale, re gionale of landelijke overheid om toch de door hen zelf gestelde regels te helpen nakomen. Immers, van de kerk moet de tucht komen, maar van hen de wetgeving. De teneur van het slotpleidooi van Cralingius is dan ook gelijk aan de opdracht waarmee hij zijn boekje begon: bestuurders, weert u alle dansen uit steden en dorpen, voorkom dat er dansscholen worden opgericht, sluit en verbiedt de inrichting van alle danskamers. Loze hulpvragen Helaas, zoals we zagen, veel steun van de overheden ontvingen de drie niet, die wilden hun vingers niet branden. Ze hielden rekening met hun respectievelijke achterbannen. De synode durft het bijna niet te veron derstellen maar, opperen ze, zou hier misschien ook een economisch motief meespelen? Namelijk dit, dat men een vertrek van rijke RK vreest, en daardoor een ver mindering van belastingopbrengsten? (De synode ver werpt een dergelijk argument). Of de overheden waren eenvoudigweg niet van plan tegen hen op te treden. Schout De Goier zegt het met zoveel woorden tegen Cralingius: Wètmeynt Gy [segt hy] dat de Heeren Staten hare placaten soo strictelyck willen uutgevoerd hebben, als sy die instellen?...neen, sy willen, men sal conniventie ge- bruycken." [K: d.w.z. een oogje dichtknijpen.] Typerend daarvoor is het gegeven dat talloze RK geestelijken, die duidelijk nog in functie zijn, in deze tijd zonder pro bleem voor het Hof van Holland (toen ons hoogste rechtsorgaan) kunnen blijven procederen. Zo komt daar op 3 december 1654 Heer Jan Ghavenz, priester/pastoor van Castricum; of, nog dichterbij het Hof, op 7 decem ber 1654 Harman Adriaensz, priester alhier in Den Haag. Op 5 augustus 1655 komt voor het Hof Heer Symon van der Hulst, geprofesseerde in Sint Augustijns orde ten Roodenclooster, als gemachtigde van suster Anna van Laethem, ootmoedige priorinne ende alle ghemeyn con vent des cloosters van Sinte Elisabeth upten berch van Syon binnen Bruyssel der ordenen Sinte Augustijns"Op 2 sep tember komt Heer Jan Graaff, deecken en officiael van de proosdij van West-FrieslandEn nog dichter bij het Hof kan vrijwel niet, als daar op 11 september 1655 ver schijnt Meester Heynrick van der Nath, deecken van on- ser liever vrouwen cappelle alhier ten hove". Zelfs in het hart van de rechtspraak kan de RK kerk dus ongestoord zijn gang gaan. Kan het probleem van de locale predi kanten scherper geïllustreerd worden? Het is dus niet vreemd, dat hun klachten nauwelijks aandacht kregen. Besluit en conclusie Hoewel de uitoefening van het RK geloof nu verboden was, bleven heel wat mensen daarvan toch aanhanger. Misschien vormden zij zelfs op Texel wel het merendeel, zoals dat in Amsterdam en Utrecht ook het geval was; of zoals op Schouwen-Duiveland, waar reeds in 1606 ds. Willem Teelinck op Vastenavonden heidense wulpsheid, dronkenschap, danspartijen en overspel vaststelt. Deze katholieken voelden zich terecht niet gebonden aan de nieuwe gereformeerde leefregels. Het brengt daarom Mirjam van Veen tot de conclusie dat de calvinisering van Nederland in de 16e eeuw is mislukt. Overigens stelt Llewellyn Bogaers dat ook de katholieke leer niet veel invloed had op het leven van haar leden. Zij schrijft in haar dissertatie: "Dat is zelden het geval - vooral in de winter waren er uitbundige feesten, vrijersfeesten"De leefregels waren daar misschien ook wel streng, maar de RK kerk betoonde zich veel rekkelijker als ze overtre den werden. En, zoveel volkser en losser dan de strenge zeden van het calvinisme, betoonde het zich daardoor een geduchte concurrent voor de jonge gereformeerde kerk. Ook op Texel, dat zien we aan de drie hier bespro ken predikanten. Barentsz lijkt nog het minst gestoord te worden door de RK. In het midden van de 17e eeuw 18 Historische Vereniging Texel Nummer 104, september 2012

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Uitgave Historische Vereniging Texel | 2012 | | pagina 20