Tessels Prate
Gerrit vindt van zichzelf dat hij geen heer of me
neer is.
'Ik ben Gerrit Fel ma n of Dikke Gerrit. Zo kent ieder
een me op het eiland. Zo ben ik en zo wil ik blijven'.
Dal hij erg bekend is op Texel blijkt wel uit het feit
dat hij een ansichtkaart ontvangen had uit het bui
tenland. Gerrit vertelt:
'Arie Brans was met vekönsie na Frankrijk en hod me
'n kaartje stuurd met i volgende adres:
Aan Dikke Gerrit Oost Texel.
En de kaart kwam an! Kee je toch nagaan dot ik toch
puur bekend wos op Tessel.
Toen Gerrit bij de TESO werkte, kwam op een
goede dag een nieuwe medewerker; hij wist na
tuurlijk nog van toeten noch blazen. Dus Gerrit
zei: 'Ga jee maar de kaartjes knippe, dot zei best
lukke.'
Zo gezegd zo gedaan. Een Tesselaar rijdt de boot
op met een aanhangertje; de nieuwe knecht knipt
het kaartje voor de auto en vraagt daarna om het
kaartje van de aanhanger. De man doet echter alsof
hij niets had gehoord en rijdt door. Hij gaat in alle
soorten van paniek naar Gerrit en vraagt hem wat
te doen. Die antwoordde: Do's toch niet zó erreg,
kom maar d'r es mee.
De mannen lopen naar de auto met aanhanger en
daar zegt Gerrit: 'Sie jee dot haakieDot hèèwe se
maakt foor sok soort speciale gevalle. Os je effe kiek
wil don leer ik 't je. Kiekje haalt 't hendeltje omhóóg
zó, en don wup je 'm d'r zó of en os je dan effe hellepe
wil, dan duwwe we 'm zó fan boord óf en de wal op.
Wol niet betaald wordt gaat niet mee, do's de regel.
De knecht vraagt nog: 'Ken dot ollemaal wel?' 'Jaaa,
dot doene we altóós zó.
De nalatige Texelaar ontdekt het pas als hij in Ou-
deschilcl van boord af rijdt. Zijn straf is dat hij nog
eens naar Den Helder moet en nog eens moet beta
len, maar nu ook voor de aanhanger.
Einde van het verhaal was wel dat deze Texelaar al
tijd boos is gebleven op de kaartjesknipper en niet
op Gerrit!
Gerrit was vroeger een visserman en uit die tijd
stamt die verhaaltje.
'Ik wos 's met de skuut na Haarlem. We lagge déér en
ik ging 's om een lóópie. We lagge flak bee 'n hóóge
toore en die hield ik in de gaa te, wont je kent 'r heg
nach steg zo n eerste keer. Opiêne hoor 'k d'r iêntje
roepe: 'Meneer, meneer, meneer ...'Ik docht nag die
vent is zeker hartstikke dóóf, maar die mon most mee
hèèwe. Hee froeg me of ik sien autootje an wow
duwwe wont die wow niet anslaan. Doe sei ik: 'Hoe
kom uwes d'r bee, 'n meneer gaat toch niet achter dot
autootje van jow loope duwwe,en il<ging deur. Hee
most maar 'n aare meneer gaan soeke.
In de jaren vijftig kwam eens een Duitse toerist in
Oudeschild bij de walbaas van de TESO om hem
enige dingen te vragen. Die walbaas was Jan Jansz
de Vries. Na verloop van tijd ontdekte de Duitser
dat hij niet goed werd begrepen, maar bleef steeds
heel beleefd. Hij nam dan ook afscheid met de
woorden 'Auf Wiedersehn.'Jan de Vries ant
woordde: 'Néé mien jong, die ouwe wiedmesjienes
gaane bee ons gliek na Gerbrand Dekker in 't ouwe
iezer.
De boot vervoerde alles. Ook mandflessen. Piet
Vlaming haalde de lege mandflessen op bij de cafés
en hotels en bracht ze naar de boot. Daar werden
ze bij elkaar op een karretje gezet. Het personeel
van de TESO had de gewoonte om de restjes uit
die mandflessen te verzamelen. Dat wist tenslotte
iedereen wel. Dan hadden ze wel twee koffiekopjes
vol. Een cafébaas die dat hoorde, liet in een van
zijn lege mandflessen wat azijn lopen. De beman
ning wreef zich in de handen want dat beloofde
een goede dag te worden toen ze het zagen. Ver
heugd werd er dan ook geproost en gedronken,
maar 'Gadeverdamme, die lilleke menotte hèèwe ons
belazerd.
Een wat oudere matroos, namen noemen we niet,
had zich vrolijk het nieuwe jaar ingedronken. Hij
kwam op de haven en riep: 'Bee nacht 'n man, bee
dag 'n man.De bemanning kon wel zien dat hij
nog lang niet bij de pinken was. Hij werd op een
bankje neergelegd. De trossen werden losgegooid
en de boot stak van wal. Na een paar reizen en een
halve dag later werd hij wakker gemaakt. Hij
gaapte eens diep en zei: 'Ja, ja, hè, hè, net zo 'ksei,
bee nacht 'n man bee dag 'n man.
Regelmatig werden er kuikens vervoerd. Ze moes
ten warm blijven en daarom werden ze achter in
het logies gezet, de plek waar de bemanning koffie
kon drinken. Een zekere keer zaten de mannen
aan een bakkie en alleen Wullem was er nog niet.
'Zelle we d'rs 'n grap uulhaale.Nou daar waren de
mannen wel voor te porren. Wullem z~n brood
trommeltje werd leeggehaald en daarvoor in de
plaats kwamen er zes kuikens. Gelukkig was Wul
lem wat later dan anders en ze moesten hem roe
pen dat de koffie klaar was. Wullem was geen ge
makkelijke prater; hij stotterde een beetje. Affijn,
Wullem komt binnen en wil een boterham nemen,
want wij zaten allemaal al met een stik in de hand.
Hij doet de deksel open en "piep-piep-piep!"
Nummer 93, december 2009
Historische Vereniging Texel
31