Texel gebracht. In andere jaren vertoefden er 's zomers enkele weken vissers van West-Terschel ling met hun families om bot te steken en eieren te rapen. Eieren rapen was vroeger een lucratieve bezigheid, men kon er een weekloon mee verdienen. Soms werden hele expedities naar Griend uitgerust met wel 100 eierzoekers op enkele tjalken. Het werd een heel feest want er ging een muziekkorps mee en ook nog eens 120 flessen bier en 8 kruiken jenever. In 1912 kwam hier een einde aan en wer den de vogels op Griend in bescherming geno men. Sindsdien vertoeven er in de broedtijd twee vogelwachters en staat er een vogelwachtershut op palen, want het eiland kan overspoeld worden. Om het eiland te beschermen heeft Rijkswaterstaat in de vijftiger, zeventiger en tachtiger jaren van de vorige eeuw nog grote hoeveelheden zand opgespoten (meeste gegevens uit Brouwer et al. 1950). Griend en de familie Lap Sinds 4 juni 1873 was B.C. Lap uit Den Hoorn op Texel voor 2500,00 eigenaar van het grasgewas van het eiland Griend. Een afschrift van de acte van transport verleden voor de toen te Texel ge vestigde notaris Y.R.G. Coninck Westenberg is te zien in fig. 4a, b. Het ging "om het eiland Griend, gelegen ten zuiden van Terschelling, kadastraal bekend gemeente Terschelling Sectie F no 2, groot drieëntwintig hectaren, vijfendertig aren, tachtig centiaren, met alzoodanige regten als de eigenaren mochten ontlenen aan den eigendomstitel geregi streerd te Harlingen den vijftienden april achttien honderd en zeventien". Voor hoeveel jaren dit toch wel dure pachtcontract gold, werd niet vermeld. In ieder geval moet het voor de heer Lap van het grootste belang geweest zijn om de mogelijkheid te hebben extra hooi naar Texel te halen. Hij was schapenboer en het kwam nog al eens voor dat er gebrek aan voer voor de schapen was. Vooral als de winter lang was of als er door droge zomers te weinig gras groeide, hadden de vele schapen het schraal. In die tijd gebeurde het wel dat er 40.000 schapen op het land en in de duinen van Texel liepen. De dieren graasden het hele eiland kaal. Soms "hing de huid op het hekkie" bij de schapen, zo mager werden ze, vooral als er droogte heerste. Het kleine schaapje (de Pielsteert) kreeg gelukkig meestal maar één jong en dat werd na 7 a 8 weken verkocht. Het is wel eens gebeurd dat er in één week 7000-8000 lammeren op de schapenmarkt in Den Burg aangevoerd werden. Om zijn eigen veestapel te vernieuwen hield de boer ongeveer 1/5 van zijn lammeren aan. Dat vroege verkopen scheelde voer en de boer kon met het melken van de schapen en het produceren van boter en kaas nog wat extra verdienen. Tevens brachten de inkomsten uit de wolopbrengst geld in het laatje. De lammeren gingen dus als ze nog erg jong waren naar de markt in Leiden en werden ver kocht aan boeren uit het midden van Zuid- Holland. Deze zogenaamde weiders konden de lammeren goed gebruiken om na het hooien de overvloed aan gras kort te houden en ook na het opstallen van het rundvee ruimden de schapen het overblijvende gras op. Daarna verkochten ze de schapen aan de vetweiders in de polders van Noord-Holland en in de Rijnstreek. Die streken hadden ook een overvloed aan gras en de boeren voerden de lammeren tot ze slachtrijp waren. De vetgemeste lammeren werden goed verkocht, omdat ze relatief weinig vet hadden en veel smakelijk vlees. De situatie op Texel was geheel anders dan in de rijke grasgebieden van Noord- en Zuid-Holland. Texel, als eiland omgeven door de zoute zee, moet het wat het zoete water betreft, hebben van de regen. Droge jaren werden door de boer gevreesd. De polders aan de vaste wal kunnen daarentegen zoet water inlaten zodat hun graslanden niet verdrogen. Deze situatie maakt het ook duidelijk, waarom in de tijd dat er nog geen kunstmest en de waterhuishouding nog primitief was, op Texel wel heel veel schapenfokkers waren die lammeren leverden. Voor weiders of vetweiders was er te weinig grasgroei en schapenbrokken waren nog niet te koop. Hoe werd het hooi van Griend gehaald? Het gewas op Griend moest gemaaid, door de zon gedroogd, en op oppers gezet worden. De oppers gaan normaliter op een hooiwagen. Maar was die daar? Hoe kwam het hooi op de platbodem, die voor de kust lag? Werd het gewas gedragen door knechten of op een slede met paardenkracht vervoerd? In ieder geval ging het hooi met een vis sersboot naar Texel en daar moest het weer uitgeladen worden en op een hooiwagen naar de boerderij gebracht worden. Allemaal veel handwerk. Aan boord had men een paard meegenomen, een hooischop om hooioppers te maken, een ponter (lange paal) of netten om het hooi bijeen te houden op de vissersblazer en misschien een wier pers om balen te maken. Natuurlijk zullen ook Nummer 90, maart 2009 Historische Vereniging Texel 5

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Uitgave Historische Vereniging Texel | 2009 | | pagina 7