Nawoord bij de drie artikelen van Maarten 't Hart over doperse vermaningen en
vermaners op Texel
niet, overal waar het in het verborgene kon blijven
is niets op schrift gekomen. Daar waar het fout
ging, zoals bij de Niedorpers, daar komt het op
papier bij de overheden.
Had men op Texel dan niets in de gaten toen de
tien van de Niedorper Cogge bij Texelse geloofsge
noten een onderkomen kregen? Natuurlijk wel.
Maar men gaf het niet aan. Die buurman had je
morgen wel weer nodig bij het schotten van vee,
bij het jutten, bij het stropen van konijnen, bij het
onderhoud van de dijken. Op een eiland had je
elkaar iedere dag weer nodig en móest je wel tole
rant zijn.
Hiermee zijn we aan het eind van deze artikelense
Wellicht is het niet voor iedereen duidelijk welk
een geweldig stuk werk hiermee is geleverd, over
een onderwerp dat tot nu toe vrijwel onbekend
was. Ik kan dat met enige kennis van zaken
zeggen, omdat ik me 15 jaar heb beziggehouden
met de geschiedenis van de Texelse dopers in de
16e eeuw (zie: de Wynberch des Heren, 2005). In
die tijd was er nog nauwelijks notariaat op Texel,
en ook andere gegevens moesten met een stofkam
uit de archieven worden gehaald. Want de Texelse
dopers zelf hadden uit die begintijd niets nagelaten.
Het is daarom Maartens grote verdienste dat hij
vooral uit het notariaatsarchief vanaf de 17e eeuw
gegevens heeft gepeurd en van daar uit een moedi
ge poging heeft gedaan om een terugblik te wer
pen op de daaraan voorafgaande eeuw.
Natuurlijk zijn er, zoals op elke bijdrage, op dit
artikel wel aanmerkingen te maken. Om een
kleinigheid te noemen: Maarten stelt in zijn
tweede artikel dat de naam van de voorganger
Sijmon Fijtsz uitgesproken dient te worden als
"Siemen Fietsen". Dat is mogelijk, maar we weten
gewoon niet waar en sinds wanneer in Holland/
Friesland de IJ als IE werd uitgesproken. Werd
iemand toen ook in 'gewiede' aarde begraven, na
dat hij -zie hierboven- gewerkt had in de Wien-
berg? Je kunt dit dus niet als algemene taalregel
stellen. Dat brengt mij tegelijk tot mijn belangrijk
ste bezwaar tegen deze methode van werken.
Maarten is zijn schets terecht begonnen met een
uiteenzetting over de geschiedenis der dopers en
hun verdeeldheid aan de vaste wal in de 16e eeuw.
Maar kun je zonder enig bewijs stellen dat zich op
Texel hetzelfde moet hebben voorgedaan? Want
gegevens daarover hebben we niet.
Een voorbeeld: in aflevering 1 lees ik: "na 1540
rie over de vermaningen en vermaners van Texel
gekomen. Met mij zult u inmiddels misschien ver
zuchten: "Vermaningen? Het mag wat, dertien in
een dozijn!"
Maarten 't Hart
Bronnen en literatuur: zie hiervoor de eerst
aflevering.
Met dank aan:
Cor-Piet Drijver voor het verstrekken van
gegevens over de Vermaning van Den Hoorn.
Mary Bakker-Zijm en Fer Gieles voor gegevens
over de 'Kleine Vermaning' van De Koog.
kwam men op Texel bijeen in het verborgene in
huiskamers". Dat is mogelijk. Ik heb echter zelf
vastgesteld dat we tussen 1545 en 1553 vrijwel
niets kunnen vinden van mogelijke dopers. Ik heb
ze daarom de magere jaren genoemd. Pas in 1561
horen we voor het eerst over nieuw dopers leven.
Zie daarvoor in mijn boek hoofdstuk 10 en van
hoofdstuk 11 paragraaf 2.
Een ander voorbeeld. Ik lees in aflevering 3 over
De Waal dat daar mogelijk vanaf 1550 een Friese
vermaning is geweest, en zelfs dat vanaf 1558 daar
een Waterlandse vermaning moet zijn geweest,
met als bewijs: "gezien de landelijke scheuring in
1557". Maar was die er ook op Texel? En hoe kun
nen we in alle dorpen dit soort scheuringen vast
stellen, wanneer we niet eens weten of er wel
dopers in dat dorp waren, laat staan, hoeveel het
er waren? Want Maarten doet diezelfde uitspraak
over een Waterlandse vermaning in Oosterend en
in Den Hoorn.
Bovendien hadden we op Texel sinds 1545 de
fanatiek rooms-katholieke schout Van Bosschuyzen,
die een krijgsplan ontwierp om de dopers op
Vlieland uit te roeien en zich niet ontzag om enke
le honderden geuzen te laten ophangen in een
Duitse havenstad. Hij was het ook die er verant
woordelijk voor was dat de laatste Texelse martelaar
onder de dopers in 1564 werd terechtgesteld. Van
Bosschuyzen bleef als schout aan tot 1571.
Kortom, bij het ontbreken van enig bewijs voor
uitspraken over de situatie van de dopers in de
genoemde periode past mijns inziens grote terug
houdendheid.
Nogal eens doet Maarten een beroep op een
20
Historische Vereniging Texel
Nummer 90, maart 2009