Het eten tussen de middag werd gebracht op een platte wagen met een trekker er voor. Meestal een soort stamppot in 40-liter melkbussen. De Leeuwarders sprongen dan snel op de wagen en deelden de bussen uit; wij kregen altijd te kort. Maar we ontdekten dat er ook 25-liter bussen waren en toen was het kinderspel. Als de wagen aan kwam gingen Piet Sikkelee en ik vooraan staan en pikten een 25-literbus van de kar, zodat we met niemand hoefden te delen. Voordat we naar het werk vertrokken, moest Schermer met onze kaarten naar het steunpunt waar ze afgestempeld werden. Je kon dan 's middags met je kaart een rantsoen brood en jam krijgen in een schuur in het dorp. In het kanaal lag een schip, de "Antje", met betonnen ringen. Daarmee moesten schuttersputjes worden gemaakt langs het kanaal. Maar er was geen takel of hefboom aan boord. Schermer kwam bij Piet Sikkelee om raad vragen. Die zag wel kans om met lange palen alle ringen op het dek te krijgen. Hoe ze later aan de wal moesten komen was van later zorg. Het steunpunt was blij met deze oplossing en dus mochten wij met ons ploegje met de "Antje" op stap richting Drentse Punt. Ze had geen motor en wij moesten dus aan de jaaglijn. Onderweg ontdekten we in een zijkanaaltje een drijvende bok van de kanaalmaatschappij. Die lieten we door de Duitsers vorderen en toen konden we de ringen uit het ruim ook op de kant zetten. Natuurlijk allemaal met spierkracht. Het was specialistisch werk en we deden het op ons gemak, te meer daar niemand ons echt in de gaten hield. Het jagen was wel zwaarder, want we moesten nu de bok ook meetrekken. Ten slotte kwamen we bij de Drentse Punt met de laatste ringen, maar niemand had zin om weer te gaan graven en we hebben het daar nog een week uitgehouden. Al met al duurde het waarschijnlijk te lang. Schermer dook onder en hij was niet de eerste. Zo was ons groepje aardig uitgedund. Door een reorganisatie bij de 'Organisastion Todt' kregen de Leeuwarders, die op het kantoor zaten, eindelijk de kans om ons weg te krijgen. We moesten allemaal naar Assen. In een sneeuwbui liepen we onder bewaking in februari naar Assen, Port Natal, terug naar de zolder. Hier wachtten we op de komst van Schoorl, die valse papieren voor ons zou meenemen. In Assen moesten we in drassige grond schuttersputjes graven. Dat werd dus niks en in plaats daarvan stapelden we graszoden op. Onze bewaker was een oude soldaat die al blij was dat hij een droog plekje kon vinden om te staan. Daags na onze aankomst kwam Schoorl met de post. Ben Mulder van de postkamer zei dat onze post al was doorgestuurd naar Vries. Jas Vinke wist wel raad. Ik moest naar Vries om de post op te vangen en hij wilde wel met me mee. We liepen er samen heen, maar op het postkantoortje was nog niets aangekomen. Overleg met vader. We zouden teruggaan. Mans gaf me een fiets mee, die zouden we de volgende dag terugbrengen. Al met al een gewaagde tocht. Als de Duitsers je onderschepten, ging je naar een strafkamp. Intermezzo. In december kregen wij bericht dat onze nicht Toos zou gaan trouwen met Jan Lenstra in Groningen. Wij kregen vader zo ver dat hij als 'vader' van de bruid een Ausweis ging aanvragen om naar de bruiloft te mogen gaan. Dat lukte, een Ausweis voor één dag. Hij ging heen en weer met een vrachtrijder. We hadden vader op het hart gedrukt om vooral zijn Ausweis niet af te geven na terugkomst. Die moest naar huis met de post, want de verloofde van mijn broer in Den Helder was in staat om met een flesje rode inkt, een pen en een penseeltje binnen 20 minuten een stempel op papier te tekenen én een handtekening. [Tegen het einde van de oorlog waren er geen voor gedrukte formulieren meer en werd een Ausweis gemaakt op de typemachine.] Met de post van Schoorl waren dus drie Ausweisen mee gekomen; alleen de tekst moest nog worden getypt. En gelukkig kon ik de volgende dag al de enveloppe ophalen en konden we bij de veearts de gewenste tekst intikken. Voor vader: te oud en te ziek om nog langer te kunnen werken. Voor mijn broer weet ik niet meer. Voor mij: ik leed aan ondraaglijke hoofdpijnen sinds een val in 1942 op het ijs met schaatsen. Dokter Renout had mij gezegd dat niemand dat zou kunnen verifiëren.] Met Mans spraken we af dat we de volgende morgen heel vroeg zouden vertrekken met de vrachtrijder. [Er werd alleen in het donker gereden, want overdag schoten de Engelse jagers alle verkeer van de weg af.] We kropen onder het dekzeil van de paard en wagen en voorbij de Drentse Punt durfden we pas tevoorschijn te komen. Ik had de beste papieren 5

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Uitgave Historische Vereniging Texel | 2007 | | pagina 7