beroemde Placcaet van Verla-tinghe het gezag van
koning Filips II niet langer werd erkend. De
opmars van de gereformeerde religie was echter
met hulp van de regering al eerder begonnen. Zij
had aller steun nodig en stond daarom in 1572
godsdienstvrijheid voor de gereformeerden toe.
Daarmee kwam er dus een einde aan de unieke
positie van de rooms-katholieke kerk als
staatsgodsdienst. Haar plaats werd in 1573
ingenomen door de gereformeerde kerk. De
katholieke religie werd verboden en de
gereformeerden kregen nu de katholieke kerken en
haar bezit toegewezen. Door het verbod werd het
nu ook nodig om overal gereformeerde
predikanten, kosters en schoolmeesters aan te
stellen. Dat was niet eenvoudig, want die waren er
nauwelijks. Een deel van het kerkelijk kader kwam
als vluchteling uit Vlaanderen, waar de
gereformeerden wat eerder waren begonnen en
waar ze werden vervolgd.
Op Texel waren al vroeg gereformeerde predikan
ten actief. Reeds in 1573 was in Den Burg naast de
predikant Claes Claesz de predikant Suffridus Pauli
Feytama in dienst. Van De Waal, Oosterend en De
Koog is over de eerste tijd weinig bekend, maar in
1604 vinden we in Den Hoorn dominee Henricus
Luderus, die in 1607 wordt opgevolgd door Willem
Barentsz. Barentsz was gehuwd met Claesgen
Lennertsdr en stond reeds in 1606 in De Koog. Na
zijn dood (omstreeks 1620) werd op 13 februari
1623 Andreas Johannes Magnus beroe-pen en
geëxamineerd en daarna op 5 maart als predikant
bevestigd. Deze kende natuurlijk niet alle leden.
Bovendien bleven velen op Texel de rooms-
katholieke kerk trouw, al dan niet in stilte. Daarom
werd in Den Hoorn besloten een lijst van de
gereformeerde lidmaten op te stellen. Daarmee
werd een wens uit 1611 van dominee Barends
eindelijk vervuld. Deze lijst is opgenomen in de
serie Groene Boekjes van het Centraal Bureau voor
Genealogie. Hij wordt hieronder weergegeven. De
ledentelling begint aan de ene zijde van het 'Clif aan
de Hoochzijde'en omvat 5 bladzijden, waarvan de
laatste twee aanvullingen en wijzigingen tussen
1625 en 1628 weergeven. We zullen daarbij enkele
statistische opmerkingen maken. De cijfers zijn
enigszins relatief, omdat de tekst niet overal
duidelijk is.
Op 18 juli 1625 dan telde de gemeente 155 lid
maten, 58 mannen en 97 vrouwen, in percentages
uitgedrukt: 37 om 63. Tot 1628 komen er 19
mannen en 23 vrouwen bij. In die laatste drie jaar
echter zijn ook 13 mannen en 9 vrouwen over
leden; bovendien zijn er nog 5 vrouwen ver
trokken. De balans wijst daarmee aan het begin van
1628 uit dat er 64 mannen en 106 vrouwen zijn. De
gemeente is dus iets gegroeid, maar de percentages
mannen en vrouwen zijn vrijwel gelijk gebleven.
Onder de lidmaten zijn mogelijk 45 echtparen,
naast 60 alleenstaande vrouwen en 18 alleenstaande
mannen.
In de lijst wordt een klein aantal beroepen ge
noemd: naast de dominee zijn dat Willem Cor
neliss (wever), Pieter Corneliss heet 'tolk' (wat dat
in deze tijd ook mag betekenen), er is een Claes de
wever, Lucas Corneliss heet 'brouwer' evenals
Cornelis Corneliss, Gerrit Stevensz is de school
meester, Thonis is een 'barber'. Er is een Willem
decker (hoewel Dijt, Texelse Geslachten II, 46 op
merkt dat geen der door hen gevonden 'Deckers
'van beroep rietdekker was'), er is een weduwe van
een vleeshouwer, Jacob Corneliss is cramer evenals
ene Jan; Jan Corneliss heet 'schot' (mogelijk
veeschutter), bij Maritgen Cornelis staat
'saetman'(=bouwboer, Dijt II, 187), Heijndrick
Wijntgens is muntmeester, en er is een naamloze
'wolcammer'. Het merendeel van de bewoners
verdiende de kost met boeren of in de zeevaart:
verschillende malen wordt afwezigheid van mannen
om die reden vermeld.
Dat bijna 2/3 deel van de lidmaten van het
vrouwelijk geslacht was, hangt wellicht samen met
hun zwakkere sociale positie en daarmee met hun
afhankelijkheid: ondersteuning bij armoede kwam
van de diakonie der kerk. Die bestond vrijwel vanaf
het begin. Expliciet worden enkele weduwen
genoemd: Trentgen, weduwe van Floris, en de
naamloze weduwe van de vleeshouwer, de weduwe
Antgen. De naamloze schoonmoeder van Joost
Pietersz woont bij hen in en is dus waarschijnlijk
ook weduwe, terwijl Claesgen Frans in het gasthuis
vertoeft.
Tenslotte wordt een enkele familienaam, of wat dat
zou kunnen zijn, genoemd. De Duynckers zijn
vertegenwoordigd met Cornelis Janss (hij zowel als
zijn vrouw Gerbrich Hertgis overlijden tussen 1624
en 1628), met Jacob Corneliss (hij overlijdt met zijn
naamloze vrouw eveneens in diezelfde periode),
met Jan Cornelissen en Ariaen Corneliss. Verder
vinden we Cornelis Corneliss Toornheer en een
25