Van Eeden was de enige zoon van een bekende Haarlemse bloemkweker en bollenhandelaar en daarmee voorbestemd het bedrijf van zijn vader tegen zijn zin voort te zetten. Hij zou na zijn gymnasium opleiding graag in Leiden gaan studeren, maar dat vond vader niet nodig. Al op jonge leeftijd struinde hij veel in de Haarlemse duinen en deed daar zijn grote kennis van de Nederlandse flora op. In 1858 overleed zijn vader en hij volgde hem op in de zaak. Als compensatie voor wat hij als geestdodende activiteiten beschouwde, werd hij lid van het 'dichtminnend genootschap Democriet'. Daarnaast volgde hij ook zijn vader in 1859 op als secretaris van de Ned. Mij. tot bevordering van Nijverheid. Als zodanig had hij onder andere de taak een 'koloniale verzameling' aan te leggen en te beheren. Dit leidde tot de oprichting van het Museum van natuurvoortbrengselen uit de Nederlandse koloniën waarvoor in 1865 de beneden verdieping van paviljoen Welgelegen in Haarlem werd ingericht. In 1871 werd het Koloniaal museum voor het publiek opengesteld en werd Van Eeden tot directeur benoemd. In 1877 kwam er in paviljoen Welgelegen nog een museum voor kunstnijverheid bij, waarvan Van Eeden ook directeur werd. Inmiddels had hij zijn bloembollenbedrijf verkocht, zodat hij zich aan deze hem beter liggende taken kon wijden. Bovendien schreef hij regelmatig over de collecties van zijn musea. Onkruid, gepubliceerd in 1886 en herdrukt in 1974 en 1986, bestaat uit een aantal afzonderlijk eerder verschenen 'wandelingen' meest gepubliceerd in het populair- wetenschappelijke tijdschrift Album der Natuur. Misschien niet geheel onbegrijpelijk wil ik hier vooral nagaan wat Van Eeden schreef over Texel (hij schreef Tessel). Op Texel werd Van Eeden in 1867 begeleid door "een geboren Tesselaar dr. D. Huizinga, thans Hoogleeraar te Groningen". Dirk Huizinga was de zoon van Jacob Dirksz. Huizinga (1809-1893) doopsgezind predikant op Texel van 1844-1879. Deze liet een uitgebreid dagboek na, dat nu wordt bestudeerd door Irene Maas (2005, 2006), waaruit blijkt dat de vader zelf ook geïnteresseerd raakte in de natuur door de interesse van zijn drie zonen. Zoon Samuel Huizinga begeleidde onder andere Frans Holkema op Texel, die in 1868 en 1869 aan zijn dissertatie (Holkema, 1870) over de begroeiing van de waddeneilanden werkte. Zoon Dirk Huizinga (1840-1903, dus niet op Texel geboren zoals Van Eeden schrijft), brak zijn studie theologie in Amsterdam af en voltooide daarna een medische studie in Groningen met een onderzoek naar het voorkomen van ozon in de atmosfeer in 1876 (nog steeds een actueel onderwerp!). Hij werd later hoogleraar fysiologie in Groningen en daarnaast als redacteur van het blad Isis een popularisator van de wetenschappen (Van Berkel, 1998: 189-219). In de tijd dat Van Eeden Tessel schreef was men in Nederland algemeen overtuigd dat de natuur van ons land niet veel voorstelde en dat men voor echte mooie natuur naar het buitenland moest gaan. Texel was ook nog niet een badplaats zoals Norderney al wel was, dus nog niet het toeristische eiland dat het nu is. Graag laat ik Van Eeden zelf aan het woord, de spelling laat ik onveranderd [tekst tussen rechte haken zijn mijn toevoegingen] Citaten "Wie op reis gaat om oppervlakkige indrukken te ontvangen is met ons Nederland spoedig gereed; hij leert weldra met zekere minachting van de Nederlandsche natuur te gewagen" [maar] Is de natuur van Nederland waarlijk zo arm, dat wij haar bij 1 1

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Uitgave Historische Vereniging Texel | 2007 | | pagina 13