8 wappert in de fokkenmast het nummer van kapitein C.P. Kuijper, nr 381 en in de Grote Mast de letters B.K.Jzn (de reder Barend Kooi) Johanneszoon). Deze reder was eigenaar van één van de twee grootste rederijen in Amsterdam. Het fregat 'Admiraal Jan Evertsen' Na de bark voer Cornelis liefst 13 jaar, van 1844 tot 1857, als kapitein op een aanmerkelijk groter schip, het fregat 'Admiraal Jan Evertsen', groot 1077 ton. Dit fregat is afgebeeld op een aquarel van Jacob Spin uit 1844 met daarop dertien schepen van rederij Barend Kooij en drie schepen van rederij Boissevain Kooij. Cornelis heeft vermoedelijk vanaf het jaar 1844, het jaar dat hij kapitein werd van dit fregat, het lidnummer 133 van het 'Collegie Zeemans Hoop' gekregen. De vlag met dit nummer had Frans geërfd en hij heeft deze vlag in 1960 geschonken aan het Nederlands Historisch Scheepvaart Museum te Amsterdam. Zoon Cornelis voer als jonge jongen van ca. 15 jaar aan het einde van deze periode met zijn vader, kapitein Kuijper, mee. Herinneringen werden door hem doorverteld aan zijn dochter Jeannette. De laatste, zijnde een oudtante van Frans, schreef hem in een brief uit begin 1962 over deze herinneringen. Ze maakten onder meer een reis met troepen naar Atjeh, waarbij onderweg een bloedig oproer werd neergeslagen. Een andere reis uit Zuid-Amerika werd getroffen door langdurige windstilte, waardoor de variatie in eten tot een minimum beperkt raakte tijdens de lange reis, zodat de groene erwten zijn oren uitkwamen. De lading gezouten huiden moest iedere dag gekeerd worden. De handen raakten uitgebeten van het zout. Rederij C.P. Kuijper van Den Hoorn Cornelis had in de 17 jaar dat hij als kapitein voer een aardig centje opzij kunnen leggen en was een man van aanzien geworden. Met de zeilscheepvaart ging het inmiddels niet zo geweldig meer. Er was nog wel emplooi te vinden voor niet al te grote zeilschepen (beneden 700 ton) bij de Nederlandsche Handels Maatschappij (NHM), opgericht door Koning Willem I. De NHM had tot taak de werkgelegenheid in handel en scheepvaart te bevorderen en had het alleenrecht op het vervoer van goederen van en naar Nederlands Oost-Indië. Om de kleinere zeilvaart in de benen te houden werden goede vrachtprijzen gehanteerd. Cornelis zag mogelijkheden om een eigen rederij te beginnen: schoonzoon Daniël Duinker, getrouwd met dochter Trijntje en wonend Herenstraat 11, was kapitein. Aanstaande schoonzoon Cornelis Pietersz Dekker, verloofd met dochter Neeltje en met haar getrouwd op 14 mei 1863, was eerste stuurman en zoon Cornelis had in 1861 het diploma derde stuurman gehaald. Ook zoon Simon was kapitein, onder meer van 1868 tot en met 1873 op de bark 'Pauline Constance Eleonora' van de rederij F.R.P. Victor te Amsterdam. De laatste werd later een bekend cargadoor (scheepsbevrachter) in IJmuiden, naar wie in deze plaats een plantsoen is vernoemd. Cornelis besloot zijn schoonzoon, aanstaande schoonzoon en zoon aan werk te helpen door zelf een barkschip te kopen. Tweedehands zeilschepen waren betrekkelijk goedkoop en er was lading te vervoeren naar en uit Indië. Door de opkomst van de stoomvaart moesten er in Indië bunkerplaatsen komen, onder meer in Batavia en Soerabaja. De N.H.M. charterde vele zeilschepen om tegen goede vrachtprijzen steenkool uit Engeland naar Indië te brengen.

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Uitgave Historische Vereniging Texel | 2007 | | pagina 10