Hij had 14 paarden van de Sociëteit in
gebruik. In juni 1838 waren 2 zwartbonte
en 2 witbonte melkkoeien en 15 stuks
jongvee van de Sociëteit bij hem onder
gebracht. In 1838 was er een Zeeuwse
schuur en 8 stenen arbeiderswoningen
bijgebouwd. In 1838 boerde hij hier op
187 ha. hooi- en weiland, ruim 61 ha.
vruchtbaar zand, 92 ha. onvruchtbaar
zand, 0,8 ha. tuin en erf voor de boerderij
en 0,4 ha. tuingrond voor de arbeiders.
De tweede Groninger, P.B. Houwinga
kwam op de stenen hofstede Padang en
105 ha. hooi- en weiland, 75 ha. Bouw
land, 20 ha. vruchtbaar zand, 7 ha. on
vruchtbaar zand, 3 ha. water en 0.8 ha.
boerenerf. Houwinga was hier vanaf 1
maart 1836 tot april 1840 zetboer, met zijn
gezin, 5 inwonende knechts en 4 arbeiders
met hun huisgezinnen. Totaal woonden
hier in 1836 in de boerderij en 4 arbeiders
woningen 34 mensen. Met Stoepker en
Kievit teelde Houwinga in 1836 de eerste
aardappelen in Eijerland. Houwinga had
toen 131 bunder winterkoolzaad staan,
waarvan 88 bunder er goed bij stond. In
1838 had hij 1 witbonte en 3 zwartbonte
koeien en 17 stuks jongvee van de Socië
teit in gebruik. In 1840 vertrok hij en werd
als zetboer opgevolgd door Paulus den
Bleijker.
Vlak na Stoepker en Houwinga kwamen
Kievit, Alderlieste, Leenheer en Lems.
Leenheer en Lems hielden het al na
minder dan een maand voor gezien en
vertrokken. In hun plaats werden de
Groninger boeren Rense Sinia en Pieter
Noordhof in dienst genomen.
Op de stenen hofstede Weltevreden met
houten graanschuur naar Zeeuws model
boerde Cornelis Kievit uit Stellendam met
gezin, 5 inwonende knechts en 1 arbeider
met huisgezin. Hij had in 1836 veel
minder winterkoolzaad gezaaid dan de
andere zetboeren, slechts 65 ha. maar dat
jaar al wel vlas, rogge, bonen, erwten,
aardappelen, gerst en haver geoogst. Aan
koeien hield hij in 1838 1 zwartbonte, 1
roodbonte, 1 grijsbonte en 1 withoofd,
plus nog 24 stuks jongvee. Bij Weltevreden
behoorde toen 47 ha. bouwland, 145 ha.
hooi- en weiland, 9 ha. vruchtbaar zand, 8
ha. plantsoen, 0, 8 ha. boerenerf, 0,6 ha.
tuin voor de arbeiders, 34 ha. Onvrucht
baar zand, 23 ha. duingrond en 13 ha.
water.
Cornelis Alderlieste uit Stellendam boerde
vanaf 1836 op de houten hofstede
Zeeland, in dezelfde sectie O als de toen
malige directiewoning Semarang, tegen
woordig De Oorsprong. Er waren in 1838
4 stenen en 8 houten arbeiderswoningen,
stallen en een lammerenhok en 177 ha.
hooi- en weiland, 0,8 ha. boerenerf, 2,2
ha. tuingrond voor de directie en de
arbeiders, 6 ha. onvruchtbaar zand en 5
ha. water. Hij verzorgde in juni 1838 3
zwartbonte en 1 witbonte koeien en 14
stuks jongvee van de Sociëteit. Kievit
kwam later op De Oorsprong.
De zetboer Piet Noorclhof boerde vanaf
1836 op de houten hofstede Siberië met
schuur en in 1838 4 stenen arbeiders
woningen, 19 ha. bouwland, 98 ha. hooi
en weiland, 54 ha. vruchtbaar zand, 35 ha.
onvruchtbaar zand, 0,8 ha tuin en erf voor
de boerderij en 40 ara tuin voor de
arbeiders. Evenals Piet Stoepker boerde hij
met 14 paarden en 4 koeien; dit waren 1
zwartbonte, 1 witbonte, 1 roodbonte en 1
withoofd. Daarnaast had hij 23 stuks
jongvee in gebruik voor de Sociëteit. Eind
1838 vertrok hij en werd opgevolgd door
Dirk Tanis uit Ouddorp. Deze hofstede
Siberië werd later Oud Blandenberg
genoemd.
Op de houten hofstede Ons Genoegen
boerde vanaf 1836 tot april 1839 Rense E.
Sinia, met zijn gezin, 1 knecht, 12 paarden
en in 1838 1 witbonte en 3 zwartbonte
koeien en 21 stuks jongvee. Er hoorde
22