Knechts en arbeiders mochten niet zonder
toestemming van de Gedelegeerd Commis
saris worden aangenomen of bedankt. Als
het uitbetaalde dorsloon correspondeerde
met een grotere hoeveelheid dan
afgeleverd werd, moest de zetboer het ver
schil zelf betalen. In maart en augustus
inspecteerde de Gedelegeerd Commissaris
cle gereedschappen en werktuigen bij de
zetboeren; bij vermissing moest de zetboer
betalen. Dit contract werd op 1 januari
1840 ondertekend door C. Alderlieste.
Toen ik Wil Braam van het Gemeente
archief vertelde over dit contract, kwam hij
met een kopie van een vergelijkbaar
exemplaar op de proppen. In het Gemeen
tearchief Texel berust een vergelijkbare
(niet ondertekende) Instructie voor den
Landbouw gegeven voor den Jare 1838door
den Gedelegeerd Commissaris van het
Hoofdbestuur van Eijerland, P. Langeveld
op de lsten April 1838, met daarop cle
naam Alb. Dros Dzn. Mogelijk was deze
instructie afkomstig van Dirk Cornelis
Tanis, cle overgrootvader van Albert Dros
Dzn. Dirk Tanis was zetboer op Siberië,
het latere Oud Blanclenberg) van 1838 -
1840 en werd vanaf 1841 pachter. Deze
instructie verschilt op een aantal punten
van die van Alderlieste uit 1840. Sommige
bedragen zijn bijvoorbeeld iets lager: zo
verdiende de le bouwknecht in 1838 nog
1Ó5 gulden en in 1840 180 gulden. Maar
frappant is dat de instructie van 1 april
1838 begint met een instructie over door
aanhoudend bouwen te schraal geworden
bouwlanden. Na 2 jaar was de grond
blijkbaar uitgeput. Dit was wel een verschil
ten opzichte van de vette Zeeuwse zeeklei.
Deze schrale bouwlanden moesten
voortaan bezaaid worden met rogge,
zomergerst of haver, met toevoeging van
10 Ned. Ponden Rode- en 2Vi Ned.
Ponden Witte klaver per bunder. Om over
meer mest te beschikken zou de Sociëteit
in de herfst 2- en 3-jarige ossen aankopen
en 2-jarige vaarsen; deze moesten 's
winters door de zetboeren met stro
gevoerd worden en konden in het voorjaar
verkocht of geweid worden. Vlak daarna is
in artikel 6 is opgenomen dat het
vetweiden van rundvee in Eijerland alleen
mocht geschieden met mangelwortelen en
luzerne. De grondbewerking kon geschie
den naar eigen systeem van de Groninger
en Zeeuwse zetboeren, tot duidelijk was
welk systeem voor Eijerland het beste
voldeed. Per 100 bunder bouwland zou
iedere zetboer 13 werkpaarden houden, 3
bouwknechts en 6 arbeiders (in die
volgorde). In deze instructie zijn ook
voorschriften en tarieven opgenomen voor
de teelt en het delven van meekrap. Het
plukken van cle meekrap moest door
vrouwen of jongens gebeuren.
Boerderijen en zetboeren in Eijerland
Welke zetboeren hadden in de periode
1836 - 1840 met deze contracten te
maken? De eerste zetboeren, Stoepker en
Houwinga, arriveerden in februari 1836
met hun gezinnen, knechts en paarden.
Pieter Roelof Stoepker kwam met zijn
vrouw, 3 kinderen, 6 inwondende knechts
en 1 meid, begin 1836 op de houten
hofstede Breda-, daarnaast beboerde hij
toen ook nog een gedeelte waarvoor nog
geen zetboer aangesteld was. Eind 1836
had hij 135 bunder winterkoolzaad en 2
bunder luzerne op het land staan en 5
bunder aardappelen, Groninger Graauwe
Stammen, geoogst. Van z'n winterkool
zaad stond 25 bunder er slecht bij. Verder
had hij vlas, gerst en haver gezaaid.
De zetboer zal zorg dragen om in tijd
hunne knechts te huren en wel voor de
Wintermaanden hunne knechts te hebben
zullende daarvoor geen arbeiders mogen
geno men worden, in welk geval den Zetboer
het verschil van het daggeld van den
arbeider tot de knecht voor zijne privé zal
moeten betalen.
21