directeur aan. Beiden genoten zowel in Nederland als daarbuiten een grote reputatie. Vader en zoon Van den Bosch en Geert Reinders van Groot Zeewijk bij Warffum waren toen de meest vooruit strevende boeren van Nederland. Maar ze hadden een verschillende achtergrond: Van den Bosch had gestudeerd, was patriciër en tevens directeur van een groot landbouwbedrijf. Reinders was een Groninger eigen boer, die zich door zelfstudie, een kritische geest, brede be langstelling en internationale oriëntatie bleef ontwikkelen. Ook Reinders heeft het bestuur van de Sociëteit meerdere malen geadviseerd ten aanzien van het grond gebruik in Eijerland; daarnaast heeft hij voor de Sociëteit bemiddeld bij de aan koop van 72 paarden die op brakke grond gewend ivaren. Zowel Reinders als Van den Bosch waren bijzonder geïnteresseerd in landbouw mechanisatie: De Rotterdamse eigenaars van de Wilhelminapolder importeerden via hun Engelse handelsrelaties al in 1817 een Engelse dorsmachine van Leith. Rein ders vernam van naar Noord-Amerika ge ëmigreerde familieleden en bekenden van de Amerikaanse innovaties op het gebied van landbouwmechanisatie. Hij was zeer gretig om die ook op zijn eigen bedrijf toe te passen en inspireerde diverse Gro ninger smeden om varianten van Arend- ploegen te bouwen. De invoer van de eerste Amerikaanse dorsmachine in Groningen vormde vervolgens de aanzet tot een hele reeks overzeese zendingen. De Verslagen van de Staat van Eijerland uit het archief van de Sociëteit van Eijer land geven vanaf de inpoldering een goed beeld van de bouw van de eerste boerderijen, schuren, arbeiderswoningen en van het in cultuur brengen van de gronden. Daarnaast komen uit een con tract tussen een zetboer en de Sociëteit de sociale verhoudingen in de polder heel duidelijk naar voren: Er was een aanzienlijke afstand tussen de zetboeren en de arbeiders. Maar ook de zetboeren waren met handen en voeten gebonden aan de Sociëteit. Hun invloed op de dagelijkse bedrijfsvoering lijkt, contrac tueel gezien, heel beperkt. Uit de ver slagen van M.D. Teenstra, directeur van de landbouw kan opgemaakt worden dat dit in de praktijk wel mee viel. Zowel Teenstra als later de Gedelegeerd Com missaris P. Langeveld hadden respect voor het vakmanschap van de Zeeuwse en Groninger zetboeren. Maar hun brood graan moesten ze wel verplicht inkopen bij de Sociëteit. Wat dat betreft was er weinig verschil met de arbeiders in dienst van de Sociëteit: die waren ook met han den en voeten gebonden aan de winkel in De Cocksdorp. Gezien de kontakten tussen de eigenaars en bedrijfsleiding van de Wilhelmina polder op Zuid-Beveland en het bestuur en de Gedelegeerd Commissaris van de Eijerlandse Sociëteit lijken deze sociale verhoudingen gebaseerd op de vooral in Zeeland en met name op Zuid-Beveland gangbare situatie. Daar kwam bij dat voor het gros van de toenmalige polderbevol king dit een volstrekt normale verhouding was: Naast de Zeeuwse en Groninger boeren waren immers veel bouwknechts, arbeiders en grondwerkers uit Zeeland en van de Zuid-Hollandse eilanden afkom stig. Dit was wel een schril contrast ten opzichte van de gemoedelijker verhou dingen ten zuiden van de Ruigendijk, waar de afstand tussen een rijke schapenboer en een dagloner veel kleiner was. Deze verschillen waren tot in de 20e eeuw merkbaar. Contracten tussen de Sociëteit en de zetboeren De Sociëteit stelde een basiscontract op voor de zetboeren; P. Langeveld uit Giessendam, 17

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Uitgave Historische Vereniging Texel | 2006 | | pagina 19