De zetboeren van de Sociëteit van Eigendom van Eijerland Inleiding Na de bedijking van Eijerland in 1835 wilden de aandeelhouders van de Sociëteit van Eigendom van Eijerland zo snel mogelijk opbrengsten zien. Ze verwachtten immers gouden bergen van de oogsten. Een aantal van hen, zoals de Dordtse koopman Van der Sande en IngenHousz uit Breda, genoot al goede opbrengsten van hun bezittingen op de Zeeuwse en Westbrabantse zeeklei. Nog in dat zelfde jaar werd 26V2 bunder winterkoolzaad gezaaid. De oogst hiervan in 1836 was slecht: 543 mud. De verwachting was dat een exploitatie met zetboeren voor de aandeelhouders het meeste rendement op zou leveren. Dan kwam immers de gehele opbrengst van de oogsten ten goede aan de aandeelhou ders en niet aan pachtboeren. In februari 1836 arriveerden de eerste zetboeren op Eijerland. Dat jaar werd er 62V2 bunder zomergerst gezaaid, 78 bunder zomer- koolzaad, 15 bunder haver en 2 bunder paardebonen; er werd 10 bunder aardap pelen gepoot en 2 bunder beplant met meekrap. De oogst was niet gunstig; het graan had bovendien heel kort stro, maar de korrel was wel groot. De steeds oplopende kosten en vrijwel jaarlijks tegenvallende oogsten vormden vervolgens aanleiding om de boerderijen te verpachten; als eerste gegadigden kwamen de bestaande zetboeren in aan merking. De eerste pachtcontracten wer den op 18 juli 1840 ondertekend; Leenciert Alderlieste zette toen nog een kruisje. Een week later, op 25 juli 1840 waren Dirk Tanis en Leenciert Alderlieste bereid om hun pacht met respectievelijk 141,- en 106,- per jaar te verhogen. Ongetwijfeld is enige druk op deze pachters uitgeoefend De pacht ging in op 1 maart 1841. In oktober 1840, kort na ondertekening van de le pachtcontracten, besloten de aan deelhouders van de Sociëteit toch om het grootste gedeelte van de gezamenlijke bezittingen, namelijk de boerderijen met bijbehorende landerijen te verkopen Deze verkoop mislukte door gebrek aan belang stelling. Vervolgens werden de boer derijen met bijbehorend land in zes ka vels verdeeld onder de aandeelhouders. In feite kan dit gezien worden als een actie van wantrouwen tegen het bestuur van de Sociëteit. De angst voor verder oplopende en mogelijk onbeheersbare kosten speelde hierbij een grote rol. Zekere inkomsten uit pacht bleken toen aantrekkelijker te zijn dan de gehoopte gouden bergen en optimistische prog noses, gevolgd door regelmatige verzoe ken om bijstorting. De door de Sociëteit aangegane verplichtingen met de voor malige zetboeren, nu pachters, werden vervolgens door de nieuwe eigenaars overgenomen. Het is natuurlijk wel frap pant dat de voormalige zetboeren bereid waren 0111 2.600 tot 5.950 als jaarlijkse pacht te betalen teiwijl de Sociëteit als exploitant alleen verliezen leed. Op de inhoud van die pachtcontracten kom ik een volgende keer nog terug. De exploitatie van de polder was vanaf de bedijking grotendeels gebaseerd op de ideeën en ervaringen van J.G.J. van den Bosch uit de Wilhelminapolder op Zuicl- Beveland. Deze polder was in handen van Rotterdamse kooplieden en werd door hen als landbouwbedrijf geëxploi teerd; hiervoor stelden zij de landhuis houdkundige J.G.J. van den Bosch en later diens zoon Imam van den Bosch als 16

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Uitgave Historische Vereniging Texel | 2006 | | pagina 18