12 TWEE K O U K L E U M E N. Die jongens kunnen met hun lichte lichaam en lenige ledematen heel wat meer wagen, dan wij, ouderen. De jonge Lawson hield zich ook best; hij kwam overal waar hij wezen wilde, en Young klom bij Sam en Piet boven in een boom, en liet mij toen tot hun speciale stichting vertalen, op wat voor manier hij op de Fidsji eilanden boven in de palm- boomen geklauterd was. Merkwaardig was het, hoe de vogels zich onder deze omstandigheden gedroegen. Ze waren niet allen weggevlogen; veel trouwe moeders waren op 't nest blijven zitten. Als je dan in een boom klom en 't nest naderde, dan kwam daar over den rand een puntige snavel van een reiger of een vinnig gekromde aalscholverbek en de grimmige, groene oogen voorspelden dan weinig goeds. Als de vogels gewild en gedurfd hadden, zou niemand aan hun nest hebben geraakt! Ik voelde me dan ook als leider van de tocht verplicht, om iedereen aan te manen, toch vooral op zijn oogen en handen te letten. Maar de arme vogels dachten er niet aan. Nog voor een hand hun nest bereikte, vlogen ze opde aalscholvers verdwenen moteen, maar de reigers bleven in wijde kringen boven de kooi rondzweven. Onder 't opvliegen schreeuwden ze een keer „kaa, kaa", de aalscholvers zeiden niets. Hun nesten leken veel op elkaar, alleen waren die van de aalscholvers vuiler dan die van de reigers. De eieren van de laatste waren mooi blauw, terwijl die van de eerste met een witte korst bedekt waren. In geen enkel nest waren meer dan vier eieren. 51 Intusschen waren nog een paar visschersjongens van Oude Schild in de kooi gekomen. Ze hadden zeker van de voorgenomen expeditie gehoord en wilden er mee van profiteeren. Nu, ze deden hun werk niet ten halve. Met echte visschers-haat jegens vischdieven beklommen ze de boomen en 't eene nest na 't andere tuimelde ter aarde, zoodat binnen een half uur de heele reiger- en aalschoiverkólonie zoo mogelyk nog grondiger verdelgd was dan Carthago anno 140 v. C. Toen de beweging op zjjn drukst was, kwam eindelijk de kooiker opdagen. En nu moet je eigenlijk zelf kooiker zijn, om te kunnen beseffen wat er in dien man zijn gemoed omging, toen hij daar een dozjjn menschen, die zonder zijn verlof de kooi betreden hadden in zijn heiligdom bezig zag. Hij was er dan ook in 't geheel niet tevreden mee, hoe het hem ook gelegen kwam, dat de vogels verjaagd waren, en 't kostte mij heel wat diplomatie, om te maken, dat hij niet de eenige inenseh in de kooi was, die ontevreden bleef. Maar hij betrachtte de echt 1'exelsche gastvrijheid tegenover vreemdelingen, joeg zijn eigen dorps- genooten de kooi uit en stond toe, dat wij nog eenigen tijd genoten van de wilde hyacinthen en van de kleine vogeltjes. Toen gingen we heen. Sam en Piet sloegen dadelijk den weg in naar den Burg, ieder met een grooten, rooden zakdoek vol reiger-en aalscholvereieren. "Wij zelf begonnen onzen eigenlijken tocht en misschien vertel ik later nog wel eens welke avonturen de drie Engelschen en twee Hollanders op dien onvergetelijken Zaterdagmiddag nog beleefd hebben. Jac. P. Thijsse.

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Uitgave Historische Vereniging Texel | 2006 | | pagina 14