T es seis Prate
Ja, deer ben ik weer! De hand doet het weer aardig, al staat-ie nag wat skevig, en 't biên riêgt
nag wat af en toe. Maar ik pak de drééd weer op!
Hier volgt wat ik nog in de voorraad heb.
Dirk Veeger had vroeger een buurman, 'die 'em nag-al graag lustte'. Deze zei eens: 'Het
onderste uut de vies is het lekkerst, dat boveste moet je d'r dan fan arremoed maar afdrinke. Je
ken het toch niet weggooie!'
Een postbode komt ergens aan de deur en zegt: 'Ik ben de briefkaart kwiet, maar je moet
dingesdag tegast komme!'
Een boerenknecht was aan het ploegen. Het stortregende 'skotspiekers en ouwe wijve'. Komt
de boer, met de paraplu op, en zegt: 'Het is gien weer foor de peerde, gaan het urf maar
oprume'.
Vroeger had je 'gastdage', heel gezellig, vooral voor een moeder met kinderen. Als de mannen
flink gegeten hadden, gingen ze boeren. Nee, niet wat je denkt! Dat betekende: ze gingen een
rondje maken over het bedrijf. Alles werd bekeken, dikke sigaar in 't hoofd, en veel
commentaar. Zo ook een keer op een 'boerenplaas'. Ze stonden bij de nogal schriele
enterünge. Zegt iemand: 'Moete deuze enterlinge fan de winter in het hok? Nou, dan mag je
het goosgat wel dichtstoppe!' (Het goosgat is een gaatje in de muur om het schrobwater te
lozen.)
Twee boeren wilden twee koeien ruilen, zonder geld. Maar de ene koe was meer waard dan de
andere. Eerst moest er een kip bij, toen nog een kruiwagenwiel en tot slot ruilden ze nog van
klompen. En toen was de ruil een feit!
(Bovenstaande anekdotes kreeg ik van Dirk Veeger, waarvoor dank!)
Aan de Singel in Oudeschild woonde Jacob Pieter Burger, een verstokt vrijgezel met een 'jicht-
póót', zoals hij zelf zei. Fietsen ging hem beter af dan lopen en hij besteeg zijn fiets via een
stepje bij zijn achterwiel. Hij maakte dan eerst al steppend vaart en zwaaide vervolgens het
andere been over het zadel. Hij slingerde daarbij heftig en wij wachtten altijd met spanning of
hij het zou halen of niet.
Jacob Pieter bracht ons ook van een komende weersverandering op de hoogte. 'Ik hèw weer
pien in me póót, we krigge aar weer', zei hij dan.
Zoals vele Oudeschilders zat hij ook graag op het muurtje bij de haven als de boten met
toeristen aankwamen. Er werd dan veel commentaar geleverd op de verschillende personen die
voorbij kwamen. Zo kwam er eens een —volgens Jacob Pieter- heel lelijke vent langs rijden en
toen merkte hij op: 'Hoe is sien moer 'em kwietraakt!'
31