TESO in de winter van 1939/1940 mogelijk oorspronkelijk gemaakt door Barend Dircksz en vervolgens benut door Lambertus Hortensius, met als onderschrift: 'Wevers en pelsers heel versot, die malcanderen weder Doopen, De heylighe Kerck een Bruyt van Godt, verlieten sy met groote hoopen'. Hier echter wordt door Gerritsz niet over groepen mensen maar over enkelingen gesproken en wordt er een schoenlapper aan toegevoegd. Het is dus wel degelijk mogelijk dit citaat uit Gerritsz' Testament letterlijk te nemen. De opmeting van Texel uit 1562 en de Tiende Penning uit 1563 geven ons op het eiland slechts twee schoenmakers: een zekere Braentgen onder Den Burg, en een zekere Cornelis Claesz onder Oosterend. Ook zijn er slechts twee wevers: ene Lammert in, en ene Pieter Hendricksz onder Den Burg. Pelsers zijn er evenmin in groten getale: in Den Burg vinden we twee pelsers, Leendert Cornelisz en Jacop Cornelisz.; in De Waal is er een Cornelis Pietersz en in Oosterend een Arent pelser. Daarmee hebben we het gehele bestand aan schoenlappers, wevers en pelsers weergegeven. Dit beperkte aantal biedt ons de mogelijkheid hier twee gegevens aan elkaar te koppelen. Een J.C. blijkt inderdaad onder de pelsers voor te komen. Wanneer we uitgaan van een letterlijk bedoeld citaat, dan is Jacob Cornelis pelser degene over wie Jan Gerritsz in zijn Testament spreekt. Hij was het dan die Jan Gerritsz in de gevangenis bezocht en in de groep op Texel een leidinggevende rol vervulde. Wellicht werd hij daarin door de rondreizende Oudste (bisschop) der dopers Leenaert Bouwens in 1563 aangesteld, had de gemeente hem gekozen of had Jan Gerritsz hem zelf nog als zijn opvolger aangewezen. Leendert Cornelisz pelser zou dan nog een broer van hem kunnen zijn. Zijlstra in elk geval zag voldoende reden om deze identificatie van J.C. te onderschrijven. Gerard van der Kooi Door ijsgang afmeren aan 't Horntje De Waddenzee vroor dicht in de winter van 1939/1940 en de 'dr. Wagemaker' kon dan niet meer de dienst onderhouden van Oudeschild naar Den Helder. Ervaring had geleerd dat zij een slechte ijsbreker was, waarschijnlijk door haar wat plompe rompvorm. Er bleef dan echter toch nog een uitweg, de oude 'Marsdiep', die altijd een beetje scheef lag, bleek bij ijsgang een betere ijsbreker te zijn. Ook zij kon Oudeschild bij ijsgang niet in- of uitvaren, maar wanneer de toestand kritiek werd, bleef de 'Marsdiep' buiten de haven, 's Nachts bleef ze in Den Helder liggen, maar één keer per dag probeerde men bij gunstig tij uit te varen en dan aan 't Horntje tegen de dijk te meren, om zo toch de veerdienst te kunnen onderhouden. Dit was ook het geval in februari 1940. De Teso-directeur Jaap van der Vlies was een zeevaartschool-studiegenoot van mijn vader uit de jaren van even voor de Eerste Wereldoorlog; hij nodigde mijn vader uit om eens mee te maken hoe de 'Marsdiep'bij ijsgang probeerde af te meren aan 't Horntje. Ondergetekende mocht ook mee, en met de 'bellebus', een oud busje van de Teso, werd eerst een bemanning uit Oudeschild gehaald. Schoppen mee, om eventuele bergen stuifsneeuw op de weg in de Prins Hendrikpolder op te ruimen, en de weg vrij te maken voor de bussen en ander gerij dat passagiers en vracht van en naar de boot moest brengen. Bij de dijk waar nu nog steeds het houten huis/kantoor van Rijks Waterstaat staat, werd het busje geparkeerd en nam ik een foto van de directeur en de Teso-bemanning toen zij uitgestapt waren. Tweede van rechts is 7

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Uitgave Historische Vereniging Texel | 2005 | | pagina 9