kleine spijkers van maximaal 2,5 cm lang
werden gebruikt om dun houten schot vast te
spijkeren. Lasijzers waren 3,2 cm lang en
drielingen 4 cm. Duckers werden in
Amsterdam in de 16e eeuw duykers genoemd.
Ze werden vooral gebruikt bij werk waar geen
spijker te zien mocht zijn: de brosse kop werd
van de ducker geslagen en daarna kon de
schilder ze onzichtbaar wegwerken. Als
Velthoen 20 stuks 3 pond duckers gebruikte,
verwerkte hij 20 spijkers met een heel kleine,
brosse kop, die per 1000 stuks 3 oude
Amsterdamse ponden van 467 gram pond
wegen. Al deze brosse spijkers werden toen
nog met de hand gesmeed in smederijen rond
Luik en Charleroi.
De Zeeuwse bouwmeester Bommenee
maakte rond 1750 onderscheid tussen nagels
en spijkers: nagels hebben een brede platte
kop, spijkers een kleine vierkante. Van deze
nagels gebruikte Thijs Jansen Velthoen enkele
nagels, dubbele nagels, middelnagels en dubbelde
middelnagelsdeze waren respectievelijk 5, 714,
8 en 1014 cm lang. Taaie nagels worden door
de timmerman altijd voorgeboord om te
voorkomen dat het hout scheurt. Deze door
Velthoen gebruikte taaie nagels waren
afkomstig uit Nieuwkoop en Duitsland. Tot
zover de spijkerverzameling van Karei van
Empel en de eerste klant van timmerman
Velthoen.
Voor zijn volgende klant, Meester Harmanus,
deed Velthoen verschillende klusjes, zoals het
maken van een val om harmelinghe
(hermelijnen) mee te vangen, toch geen
dagelijks werk voor een schoolmeester zou je
denken, in januari 1691 een reparatie aan de
kakstoel en in maart 1691 het maken van een
doodskistje.
Dit maken van doodskisten kom je vaker
tegen in de rekeningen van Velthoen; soms
bracht hij er een linnen bekleding in aan,
verfde de buitenkant zwart of gebruikte hij
duur eikenhout en speciale schroeven,
geleverd door Dirck Cornelisz. Smidt. Deze
Meester Harmanus woonde in 1692 in een
met pannen gedekt huis, wat toen ook in Den
Burg, nog niet algemeen was. In februari
1693 betaalde Harmanus voor de klussen uit
1691 en 1692. Tegenwoordig gaat dat meestal
wat sneller.
De timmerklussen van Velthoen
Thijs Jansen Velthoen was een timmerman
die meestal wat wij nu noemen burgerwerk
deed: voornamelijk reparaties en klein werk,
het maken van een houten voorschot,
vervangen van zolders en af en toe ook grote
klussen, zoals het bouwen van een huis. Maar
in tegenstelling tot het huidige burgerwerk
van timmerlieden omvatte het werk van
Velthoen ook reparaties aan meubels, zoals
tafels en glazenkasten, het maken van
doodskisten, reparaties aan hekken, het
vervaardigen en repareren van stoven en het
maken en slijpen van schaatsen. Hij was geen
wagenmaker, dat was een apart beroep.
Velthoen leverde echter wel verckestaelen, geen
varkensstallen, zoals wel eens gedacht wordt,
maar stelen van hooi- en mestvorken en
dergelijke. In de steden, waar de
gildenbepalingen strikt nageleefd werden, was
dit maken van stelen en bomen een apart
beroep, door Jan Luyken in zijn 100
verbeeldingen van ambachten in 1694
afgebeeld als de Boommaaker.
Kledingkasten waren toen nog niet
gebruikelijk op Texel: bij diverse notabelen,
zoals de schout Adriaen van der Graef en zijn
voorganger Hendrick de Goyer, repareerde
Velthoen de kleerreback. In de schrijfboeken
staan ook enkele reparaties van schilderijen
vermeld: voor de schout/baljuw Adriaen van
der Graaf, voor de pastoor en voor
buurvrouw Krijntje Jacobs en alweer voor
Van der Graef ook reparaties van kandelaars
en beelden.
24