REIJER BROUWER, door Tinus Vlaming (1913-2005)
In de jaren dertig woonden er in Oosterend
veel mannen die Reijer heetten. Die naam is
nu een beetje uit de mode geraakt. Zo had je
Reijer Dogger die op het eind van de
Blazerstraat een kruidenierswinkel had. Dan
had je mijn oom Reijer, die een schoenwinkel
in de Kerkstraat bezat en daarnaast Reijer
Timmer, die met zijn zoon Maarten een
brandstoffenhandel bezat. Zijn briketten
waren geliefd in de winter. Omdat ze lang
nagloeiden, waren ze een uitkomst voor de
vrouw van Timmer, die kosteres was van de
hervormde kerk. Omdat die kerk zo groot
was, kon die nooit warm worden gestookt in
de winter. Heintje, zo heette ze, was dan op
zondagmorgen al vroeg in de weer met de
stoven met daarin de geglazuurde testen.
Daarin deed ze dan een halve, smeulende
briket. De briketten had ze in een
roodkoperen doofpot. Zodra ze eruit werden
gehaald, begonnen ze weer op te gloeien en
verspreidden een behaaglijke warmte, tot
genoegen van de vrouwen, die er dankbaar
gebruik van maakten. De lange rokken, die
toen mode waren, zorgden ervoor dat het
kooltje niet te snel opbrandde.
Reijer van der Vis was de man die tijdens de
diensten op het orgel speelde. Dat deed hij
trouw; een half uur van te voren was hij
steeds aanwezig en nam de psalmen en
gezangen door die tijdens de dienst zouden
worden gezongen. Deze Reijer, *1862
Oost, was een zoon van Willem Pz van der
Vis (1826-1891) en getrouwd met Engeltje
Reijers Dijker *1865. In het dorp was hij
bekend als "de oude Reij". Engeltje had een
zuster, Marijtje *1855; in het dorp noemde
men haar Maree. Het was geen propere
vrouw, ze was wat 'poezelig'. Men zei van
haar: "We houwe fon olies skóón en gnap,
seit Maree, de piespot feegde ze met de
skutteldoek óf en de koppies dee ze met
spee".
Dat was Maree ten voeten uit en ook wat
schoonheid betreft gooide ze geen hoge
ogen. Ze woonde met haar zoon Reijer in de
14