Ram van het kortstaartige Texelsehe schaap
Opvallend kenmerk is de kortheid van de, slechts met kort haar bedekte,
onbewolde staart. De afmetingen van het Texelsehe Schaap zijn:
Lengte van den kop van tusschen de ooren tot de punt van de bovenlip bij:
Ram: 2 palmen en 4 duimen (24 cm)
Ooi: 2 palmen en 3 duimen (23 cm)
Lengte van het lichaam, met den hals, tot tusschen de ooren:
Ram: 9 palmen en 2 duimen (92 cm)
Ooi: 9 palmen en 2 duimen (92 cm)
Hoogte op de schoft, van den bodem gemeten:
Ram: 7 palmen en 4 duimen (74 cm)
Ooi: 6 palmen en 4 duimen en 5 strepen (64,5 cm)
Hoogte op het kruis, van den bodem gemeten:
Ram: 7 palmen en 4 duimen en 5 strepen (74,5 cm)
Ooi: 6 palmen en 6 duimen en 5 strepen (66,5 cm)
De ruglijn is recht. Het dier heeft goed gewelfde ribben. Het kruis is iets hoger
geplaatst dan de ruglijn. De dijen zijn plat en vanaf het zitbeen recht naar de hak.
De poten zijn goed gesteld en iets fijn. Het gehele schaap doet levendig aan.
In 1862 schreef de Texelse burgemeester D.C. Loman een stuk in het Magazijn
voor Landbouw en Kruidkunde over het Texelsehe schaap. Hij beschreef de
pielstaart als volgt. Het is kenbaar aan zijn kleine onbewolde kop. Een kleine,
korte staart, fijne witte benen, lange neerhangende fijne wol en een volslagen
gemis aan horens, ook zelfs bij het mannelijke geslacht. Verder zijn er op de kop
en poten vaak vlekken van bruin, grauw en zwarte kleur. Men ziet graag een
brede kop, niet te korte voorhand, brede borst en brede heupen, niet te korte
benen. Het geheel moet een levendig, vlug en fris voorkomen hebben.
32