Vloeien die samen dan krijg je weer een eerste lichaamscel met 2n
chromosomen.
Op de chromosomen liggen de erfelijke eigenschappen en de grondslag van een
dergelijk eigenschap heet gen. Is de eigenschap van vader- en moederszijde
precies gelijk, dan spreek je van homozygoot. (Homozygotie=raszuiverheid) Het
bij elkaar horende genenpaar is dan precies gelijk. Is de eigenschap van vader
en moederszijde niet gelijk dan is de nakomeling heterozygoot. Overheerst één
van die eigenschappen dan wordt die dominant genoemd en de bijbehorende
recessief. Is er geen sprake van een dominante of recessieve eigenschap dan
zijn ze intermediair. Intermediairen zijn fenotypisch niet gelijk aan één van de
beide homozygote vormen, ze zijn in uitwendige verschijningsvorm ongeveer het
midden tussen die van de beide homozygoten. Roodbloeiende erwt gekruist
met een witbloeiende geeft roze bloeiende nakomelingen. De bloemkleur was een
intermediaire eigenschap)
Dominante eigenschappen geven we altijd weer met een hoofdletter en recessieve
met een kleine letter. De oudergeneratie wordt met de P (parentes=ouders)
weergegeven en de eerste generatie nakomelingen met F1 filius=zoon), de tweede
generatie als F2.
1£ Wet van Mendel of uniformiteits wet:
Kruist men twee homozygote individuen (AA en aa), die in één eigenschap welke
op hetzelfde gen ligt verschillen, dan zijn alle nakomelingen gelijk.
Homozygote ouders:AA x aa
Voortplantingscellen:A en A...a en a
Alle nakomelingen zijn gelijk, slechts één mogelijkheidAa
Homozygoot bruin oog x blauw oog, alle nakomelingen bruinogig)
2£ Wet van Mendel of splitsings wet:
Kruist men twee heterozygoten dan zijn de nakomelingen niet gelijk, maar
splitsen de eigenschappen zich uit in een bepaalde verhouding 1:2:1
Heterozygote ouders:Aa x Aa
Voortplantingscellen: AaAa
Mogelijke combinaties:AA2 Aaaa dus in verhouding
1:2:1
Genotypisch heb je dan 3 soorten nakomelingen.
Als A dominant is over a dan heb je fenotypisch 2 soorten nakomelingen, de
nakomelingen lijken voor driekwart gelijk, (AA=Aa) en een kwart is aa.
(Hererozygote bruinogigen kruisen dan 1 op vier blauw en 3 op vier bruine
ogen)
Kruist men individuen die in meerdere genen verschillen, dan worden de
verschillende genen onafhankelijk van elkaar volgens de splitsings wet overgeërfd.
(Tenminste als de genen niet gekoppeld zijn op één chromosoom
P, Ouders:AA bb x aa BB
Voortplantingscellen: AbaB
Fl, Nakomelingen alle gelijk:Aa Bb
3- Wet van Mendel of onafhankelijkheidswet:
28