4.12. De denklijn van hoofdstuk 4 samenvattend: 1. Op Texel ontwikkelde zich door natuurlijke en door fokkers uitgevoerde selectie een sober stabiel ras, het Texelse kortstaart schaap (pielsteert). 2. Door veranderingen zoals, gebiedsuitbreiding door inpolderingen, betere waterbeheersing, kennis van bemestingsleer, ontstond er een milieu met meer mogelijkheden voor een iets ander, minder sober schaap. 3. Toename van de marktvraag naar wol en vlees stimuleerde fokkers naar een ander type toe te werken. Buitenlandse rassen werden ingevoerd (eind 19e eeuw). 4. Er ontstond een allegaartje. Toch viel dat op Texel mee, want in Noord- Holland keek men jaloers naar de Texelse fokkers (1908). 5. Dan (omstreeks 1910) besluit de grootste schapenfokker van Texel, met behulp van de moderne erfelijkheidswetenschapper dr Hagedoorn een stabiel nieuw type te fokken en dat lukt. (Door keuren op uniform nageslacht en door via inteelt het naar voren brengen van goede en slechte recessieve eigenschappen en hierop te selecteren.) 6. Andere fokkers op het eiland zien de resultaten en kopen bij hen dekrammen. 7. In een geïsoleerd gebied (eiland) met een stabiel ras met relatief weinig invoer van vreemd bloed, kon zo snel een nieuw Verbeterd Texels Schaap ontstaan, dat zich met medewerking van het stamboek over het eiland en over vele streken op de wereld kon verspreiden. 5. In vogelvlucht iets over de Mendelse wetten: Georg Mendel (1822-1884) Heel summier voor geïnteresseerden nog iets over de Mendelse wetten. Iedere lichaamscel van een organisme heeft in de kern 2n chromosomen. Bij het schaap is de n=27, dus het schaap heeft 27 paar chromosomen. De mens 23 paar). De eicel van een vrouwtje heeft n chromosomen en de spermacel van de man ook n. 17. De Augustijner monnik Gregor Mendel (1&22-18&4). 27

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Uitgave Historische Vereniging Texel | 2005 | | pagina 29