Zijn Mendelse wetten gingen verloren, want niemand lette er op, tot in 1900 zijn erfelijkheidswetten opnieuw werden ontdekt door Correns, Tschermak en de Vries, die alle drie onafhankelijk van elkaar werkten. De studie van erfelijkh eidsverschijnselen werd nu van alle zijden aangepakt. Er werden proefstations opgericht met afdelingen voor erfelijkheids- of genetisch onderzoek. En omdat de wetten van Mendel nu werden toegepast in de landbouw, tuinbouw en veeteelt, werden veel sneller resultaten bereikt. Het is gebleken dat erfelijke eigenschappen gelokaliseerd zijn in de chromosomen, in de zgn. genen. Erfelijke eigenschappen die op eenzelfde chromosoom liggen zijn aan elkaar gekoppeld, en als ze niet op eenzelfde chromosoom liggen, erven ze onafhankelijk van elkaar over. Soms zijn bepaalde eigenschappen wel aanwezig in het erfelijk materiaal, maar uiten ze zich niet, er is dus verschil tussen aanleg (genotype) en hoe zich eigenschappen uiten, (fenotype). Chromosomen met de daarop liggende genen komen altijd in paren voor, één van de vader en één van de moeder. Een schaap bezit 27 paar chromosomen per lichaamscel. Zo kan het lijken dat een eigenschap schijnbaar verdwenen (recessief of terugtredend) is als hij tegelijkertijd voorkomt met een overeenkomend dominerend (overheersend) gen. Genen erf je van vaders- en moederszijde, en ieder geslacht heeft daarom evenveel invloed. Wel is het van groot belang te weten of deze ouders dominerende of recessieve eigenschappen in hun genen hebben. 4.9. De gebroeders Dijt, dr A.L. Hagedoorn en de erfelijkheidsleer Pas in de twintigste eeuw drong de erfelijkheidsleer door bij de fokkers. J.S. Dijt was voor die tijd niet op de hoogte van de Mendelse wetten. Ook in Wageningen had hij er zeker geen kennis van genomen. In 1910 pasten ze deze nieuwe erfelijkheidskennis met behulp van dr A.L. Hagedoorn (1880-1953) op hun schapenfokkerij toe. Daarbij trachtten ze te ontdekken welke eigenschappen dominant waren en welke recessief. Zo werd ontdekt, dat witte neuzen, witte benen en zachte wol met gesloten stapeling recessieve eigenschappen zijn Gesloten stapeling betekent een dichte vacht in tegenstelling tot een losse vacht, die openwaait en daardoor niet beschermt tegen de kou.). De weiders, kopers van de lammeren, zien graag uniformiteit in kenmerken zoals: zwarte neus, witte kop, witte benen, en wol met gesloten stapeling. Kenmerkende eigenschappen zoals bonte neus, zwarte kleur, grimmel (=grijs vale haren op de neus of op de voorbenen), vos (=bruine haren onder de hak aan de achterbenen of bruine vlekken, ook wel op de kruin of oren) en harige wol waren niet zo geliefd. Juist deze eigenschappen vertoonden zich echter vaak in nakomelingen. Door inteelt en terugkruisen met de vader kun je recessieve eigenschappen tot uitdrukking brengen. Dat deden de Dijten dan ook en ze verkregen goede fokresultaten. Hun werk werd herkend en erkend. Het verbaast ons dat ondanks veel zoeken in de notulen van de HMvL, waarvan Dijt omstreeks 1898 secretaris was, geen enkele mededeling over hun werk is te vinden. Toch heeft de HMvL (welke afdeling?, de hoofdafdeling?) er voor gezorgd, dat via prof. Hugo de Vries (1848-1935), hoogleraar aan de gemeentelijke universiteit van Amsterdam, een leerling van hem, de bovengenoemde Hagedoorn op het bedrijf van de gebroeders Dijt de Mendelse wetten ging toepassen bij hun schapenfokkerij. 23

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Uitgave Historische Vereniging Texel | 2005 | | pagina 25