Pielsteert ooi in Numans tijd
De Utrechtse hoogleraar Alexander Numan die in 1835 een beschrijving gaf van
inlandse schapenrassen beschreef o.a. de Texelaar met zijn korte kegelachtige
spitse staart, die daarom pielsteert (pijlstaart) genoemd werd, als een sober klein
ras. Ook schreef hij dat de pijlstaart weinig wol gaf, maar op betere gronden
of door bijvoeding gemakkelijk "vet" werd. Er kwam vlees op en het dier werd
slachtrijp. Veel lammeren werden daarom dan ook verkocht naar de vaste wal
waar ze op goede gronden door weiders vet gevoerd werden en op 1 '/^jarige leeftijd
geslacht. Omstreeks 1888 waren op Texel 30339 schapen, 2377 runderen, 318
varkens en 599 paarden waaronder 3 dekhengsten, (van der Vlis). Die 30000
schapen zullen per jaar meer dan 30000 lammeren opgeleverd hebben waarvan
de meeste naar de overkantse weiders gingen.
4.2. Het kruisen met Engelse rassen
Dergelijke gegevens en andere interessante informatie over de geschiedenis van
de Texelse schapen zijn te vinden in het boek uit 1975 van J.A. van der Vlis, 't
Lant van Texsel, een geschiedschrijving". Daarin staat ook dat prof. Numan in
Utrecht goede resultaten had met het kruisen van Texelse ooien met Leicester-,
Lincolnshire- en Southdownrammen. Zijn experimenten werden echter gestopt
en in 1836 werden zijn schapen verkocht. Nauwkeurig werd vermeld wie de
schapen kocht. Hierbij was geen enkele Texelse boer, dus ze zijn niet naar
Texel gegaan. Wel kocht in 1852 Dirk Leijen een Engelse ram, maar deze bleek
schurftig en tastte niet minder dan 55 schapen aan. Dat was dus geen succes.
Daarnaast vermeldt van der Vlis nog, dat er in een verslag over de toestand
van de landbouw en veeteelt in Nederland over de jaren 1887 en 1888 een stuk
staat van de Texelse burgemeester Loman. Deze schrijft dat het Texelse schaap
sterk, gehard en groot is en dat het in het midden van de eeuw gekruist is met
Engelse, meestal Leicester rammen. Hierdoor was het vruchtbaarder, kreeg het
meer lammeren en was zo geschikter voor de vetweiderij en bovendien gaf deze
kruising fijnere wol. Volgens Loman was de laatste jaren de gehardheid van het
Texelse schaap achteruitgegaan, omdat vermoedelijk omstreeks 1880 gekruist
werd met aangevoerde Lincolnshire rammen. Aan het eind van de 19e eeuw waren
door dat kruisen met allerlei ingevoerde rammen verschillende typen schapen
ontstaan. De ene fokker streefde naar grove wol en een hoog geslachtgewicht,
de ander lette meer op soberheid, weer een ander op de melkgift. Er was weinig
sprake van uniformiteit. Zo was het ook vaak gegaan in andere streken.
18