april 1936). De grootste grief van de gedupeerde vissers aan het Marsdiep was
de repliek van de rijksoverheid op hun protesten, dat de wateren waarin zij actief
waren buiten het Zuiderzeegebied vielen.
Deze redenatie was uiteraard te zot voor woorden. Allereerst: betrokkenen wa
ren wel degelijk gedupeerd en aan eenzijdige definiëring van rijkswege hadden
ze geen boodschap. Bovendien was de omschrijving van wat van oudsher tot
de Zuiderzee behoorde ten enemale onjuist. Wat de rijksoverheid nu 'westelijke
Waddenzee' noemde, had eeuwenlang 'noordelijk Zuiderzeegebied' geheten! Tot
overmaat van ramp werd de mosselvisserij op de Waddenzee voor de meesten
van hen ook nog eens verboden op grond van het Crisismosselbesluit (1936). Dit
besluit werd genomen om 'overproductie' tegen te gaan. Ook in andere takken
van visserij was het streven van rijksoverheid inkrimping en sanering.
Pas op 1 april 1938 besloot het rijk de Zuiderzeesteunwet óók van toepassing
te verklaren voor gedupeerden die aan het Marsdiep (haringtrekkers) en in het
Waddengebied visten, in totaal zo'n tweehonderd personen waarvan bijna de
helft Texelaars. Maar niet met terugwerkende kracht vanaf 1932.
En mondjesmaat, dat was vaak niet meer dan f 2,50 per week. De meeste 'wier-
haalders' kregen f 3,50 per week. Maar toch: "Dankzij de Zuiderzeesteunwet is
nog een glimp van licht gekomen, die het leven der visschers iets draaglijker
maakt". (Texelse Courant 31 december 1938).
De strijd van Texelse, Wieringer en Helderse vissers die buiten de Zuiderzeesteun
vielen door de (onjuiste) definiëring van het begrip Zuiderzee, worden voorzover
het Texel aangaat, uitvoerig beschreven door Rob van Ginkel in zijn artikel "De
Afsluitdijk voltooid, de visserman berooid".1
In het hierna volgende zal dieper worden ingegaan op de begrippen Zuiderzee
en Waddenzee. Wie het in 1847 verschenen 12e deel van het Aardrijkskundig
Woordenboek der Nederlanden van A.J. van der Aa opslaat en kijkt onder het
trefwoord Wieringen zal daar lezen: 'eiland in de Zuiderzee'. Bij Texel staat: 'ei
land ten n.n.w. van de Zuiderzee'.2
Onder het lemma Zuiderzee lezen we: "Golf van de Noordzee, tusschen de pro
vinciën Noord-Holland, Utrecht, Gelderland, Overijssel en Friesland gelegen en
door de eilanden Texel, Vlieland, Terschelling en Ameland van de Noordzee ge
scheiden, waarmee zij alleen gemeenschap heeft langs de tusschen de eilanden
doorlopende zeegaten".
Het woord Waddenzee komt in het vijftiendelige werk van Van der Aa niet eens
voor. Wel is er sprake van (de) Wadden die hij omschrijft als:
"Ondiepe watervlakte, zijnde dat gedeelte afhellend voorstrand van de Noordzee,
begrepen tusschen de eilanden Terschelling, Ameland, Schiermonnikoog en
Rottum ten Noorden en het vasteland der provincies Friesland en Groningen ten
zuiden". In de oudste schoolatlas van P.R. Bos (1877) staat het woord Zuiderzee
afgedrukt in het zuidelijk bekken, de 'kom'. Tussen de eilanden Terschelling en
Ameland en de vaste wal staat Friesche Wadden en voor de kust van Groningen:
Groninger Wadden. In het overige watergebied, zo tussen het Vlie en de lijn Urk-
Schokland staat gewoon niets.
1 R. van Ginkel, Groen-Zwart, Texels in het hart, 1995 blz. 107-130.
Zie ook: J.T. Bremer, Vissers aan het Marsdiep, 2003.
2 A.J. van der Aa, Aardrijkskundig woordenboek der Nederlanden, 15 delen, 1839-1851
7