Het begrip Zuiderzee in de Zuiderzeesteunwet 1932
Ver voordat de afsluiting en gedeeltelijke inpoldering van de Zuiderzee gereali
seerd werd, liet de rijksoverheid een onderzoek instellen naar de gevolgen voor
de bevolking van de Zuiderzeeplaatsen. Het beeld dat uit het rapport van de
Commissie Neeb (1905) oprijst, is somber. Bijna nergens is welvaart, veel jonge
ren proberen werk te vinden buiten de visserijde ouderen ploeteren moeizaam
voort. Er zou dus niet veel verloren gaan.
Op Texel was het inderdaad niet best! De vissersvloot die in de periode 1870 tot
1895 sterk gegroeid was van 80 tot 175 schepen, was in 1915 teruggebracht
naar 125 schepen (circa 350 vissers). Uitbreiding van de Nederlandse vissers
vloot en een sterke concurrentie van de stoomtreilers hadden verzadiging van
de markt en dalende prijzen tot gevolg, waardoor de kleine, op de zeilen varende
vissers in het nauw kwamen. Op Wieringen werd de toestand gunstiger beoor
deeld: ongeveer alle vissers bezitten een eigen huis met een lap grond... zij
vinden groten steun in de landbouwopbrengsten. Levert de visscherij niets op,
dan wijden velen zich geheel aan den landbouw, ook wel in dienst van anderen."
Belangrijker echter dan de landbouw was de werkzaamheid in het wier; in 1900
werkten daarin 216 van de 345 vissers. Maar de Commissie wilde er niet van
horen dat de wierwinning gevaar zou lopen. "Het wier wordt in hoofdzaak gewon
nen benoorden den te maken Afsluitdijk." Over de Helderse haringtrekkerij, die
als gevolg van de afsluiting geheel zou verdwijnen, werd zelfs met geen woord
gerept.
Er waren optimisten die dachten dat na de afsluiting al die haring en ansjovis
op de Waddenzee zou blijven zwerven! De Noordzeevissers van Den Helder en
Oosterend zouden nauwelijks hinder gaan ondervinden van de afsluiting. Toch
waren er die, wanneer het weer in de wintermaanden te slecht was om buiten
gaats te gaan, binnengaats visten op garnalen, haring of ansjovis. Na de afslui
ting bleek al spoedig dat voor deze, meestal kleine, Noordzeevissers er maar één
ding op zat: definitief overschakelen of stoppen.
Na de afsluiting (1932) waren er aanvankelijk overmatige haringvangsten. De
haring wilde, net als de ansjovis en geep, in het vroege voorjaar de Zuiderzee bin
nentrekken om daar kuit te schieten. Door de dijk was dit onmogelijk geworden
en binnen de kortste keren lag de vis langs de dijk voor 't opscheppen. Maar na
een paar jaar was het over en kwamen haring en ansjovis niet meer terug.
Doordat het wier eveneens verdween, verminderden ook de vangsten van ali
kruiken, geep en paling. Ook de vangst van garnalen liep snel terug. Verreweg
het beste af waren de Wieringers. Reeds in 1921 werkten al ruim tweehonderd
Wieringers, voornamelijk vissers, bij de Zuiderzeewerken.
Na het totstandkomen van de dijk was er nog jarenlang werk bij de verkaveling
en occupatie van de Wieringermeer. Deze omschakeling, hoe moeizaam soms
ook, was op Texel niet mogelijk. Er waren (in 1933) al ruim driehonderd werkloze
landarbeiders en daar kwamen in de kortste keren nog eens zo'n zestig vissers
bij. Ook in Den Helder was geen alternatieve werkgelegenheid. Voor degenen die
toch probeerden nog wat brood op het water te verdienen, was de toestand al
evenmin rooskleurig. De vloot voor vijf jaar nog piekfijn, ziet er nu uit als
een opgeteerd zaakje," zei de kottervisser Jan van der Vis (Texelsche Courant 11
5