gebouwd was. Daarin had tante Trijn
(Trijntje Mets, 1875-1960) ook een rij
oliestellen branden met diverse pannen
en waterketels daarop. Hetkolenfornuis
in de woonkeuken was in de zomer
buiten dienst. Achter het huis was
een bleekveld (gras) waarin een ruime
schuur van zwart geteerde planken,
de boet. Daarin bewaarde Jan Kooger
de netten en repareerde hij hun gaten
(het boeten). De familie had meerdere
kinderen: een zoon Jan (1911-1984),
die met zijn vader viste op de 'Blazer
TX IX', een dochter Jannetje (1906-
1954) en een zoon Herman (1912-
1979). Herman was destijds leerling
automonteur in Den Burg en kwam in
zwarte werkkiel even naar huis om te
eten. Hij gebruikte geen flets, maar een
ouderwetse autoped met hulpmotor.
De bewuste zaterdagavond van onze
aankomst maakte Jan Kooger een
houtvuur van talhouten (een talhout is
een bundel dunne houtjes) in de tuin.
Op wat bakstenen en staven verhitte
hij bakolie in grote koekenpannen en
bakte daarin verse vis, zoals schol
en tong. De gehele familie zat in een
kring daar omheen met een bordje en
een vork in de hand te genieten. Tante
Trijn serveerde ook pannenkoeken
met bruine suiker en voor de grote
mensen een kom waterchocolade (een
'sukkelaatjej.
In het huis van oom Jan en tante Trijn
was van alles te zien. Er hingen foto's
uit hun jeugd waarop mijn grootmoeder
Marie Kooger als zusje van Jan te zien
was als meisje. Op andere foto's stond
de reddingsboot waarvan Jan Kooger
de schipper was. Er stond ook een
whiskyfles waarin een scheepje was
gemaakt.
Het meest bijzondere was een
mahoniehouten speeldoos die een
enkele keer werd opgewonden om zijn
melodie 'De intocht der gladiatoren'
van Verdi te laten horen.
Dat waren mooie vakanties, soms
mochten we mee te garnalenvissen
met de 'Blazer' en dan stond er een
brandende kachel aan dek met een
grote ketel water erop. Zodra het net met
levende garnalen geschoond was van
kreeften werd het leeggeschud boven
het kokende water en verkleurden ze
van grijs naar roze.
Overigens waren wij niet constant bij
Jan Kooger. Wij genoten altijd pension
bij Tante Neel (1872-1942, de zus van
Jan Kooger), die eigenlijk weduwe
Brouwer-Kooger genoemd moest
worden. Ze had een klein wit huisje
aan het eind van de Kerksteeg en
daarin waren twee bedsteden, één voor
mijn ouders en een tweede voor Neel
en daarin moest ik met haar samen
slapen. Ze was een vriendelijke oudere
vrouw die ook wel eens bij ons thuis in
Nieuwendam kwam logeren.
Haar buurvrouw was Neel Hemelrijk,
eveneens weduwe en die was kosteres
van de Hervormde Kerk. Onder die kerk
lag een grote kelder met regenwater.
Tijdens droge periodes verkocht de
kosteres het water voor 2 cent per
emmer.
Het klonk merkwaardig dat veel
Texelaars hun volle naam als
aanspreektitel gebruikten. 'Neel
Hemelrijk, ik moet naar de bakker, moet
ik voor u ook een brood meenemen?'
'Neen, Neel Kooger het hoeft niet
vandaag'. Tante Trijn vroeg aan haar
man: 'Jan Kooger, wilt u even drie
akers water uit de waterbak putten?'
Het gezin van Jan en Trijntje in 1912. Van links
naar rechts: Jannetje, moeder Trijntje, achter
haar Martje, op schoot Jan, Marretje en vader
Jan. Herman was nog niet geboren.
20