Het behoeft dan ook geen verbazing dat, terwijl er in het overstelpende aan tal rapporten over de afsluiting dikwijls wél gesproken wordt van 'gedeeltelijke inpoldering' of 'gedeeltelijke droogmaking', bijna nooit sprake is van 'gedeelte lijke afsluiting van de Zuiderzee' maar meestal simpel over 'de afsluiting van de Zuiderzee' wordt gesproken. Het door de Afsluitdijk (1932) afgesloten watergedeelte kreeg op voorstel van Ir. Cornelis Lely de naam IJsselmeer; de naam Flevomeer heeft het niet gehaald.9 Even terzijde: de Wieringermeer (1930) was voordien al drooggelegd en is dus géén IJsselmeer- maar een Zuiderzeepolder. Waddenzee Het watergebied ten noorden van de Afsluitdijk kreeg de naam Waddenzee, een 'kunstmatige' aardrijkskundige naam die pas omstreeks 1900 opduikt. Misschien een vertaling van de in het Duits toen veel voorkomende naam Wattenmeer. Officieel wordt de naam waarschijnlijk voor het eerst gebruikt in de Visscherijwet van 1908.10 Bij het inwerkingtreden van deze wet in 1911 is als grens tussen Waddenzee en Zuiderzee aangenomen: 'de lijn gaande van het licht van de Ven (ten noorden van Enkhuizen) naar den molen op het Roode Klif bij Laaxum'. Internationale bekendheid heeft de naam waarschijnlijk pas gekregen door het optreden van de 'Landelijke Vereniging tot Behoud van de Waddenzee' (1965). In het in 1976 verschenen standaardwerk 'Waddenzee' wordt, behalve in de inlei ding op de vier delen, steeds gesproken van het Waddengebied. In het voorwoord is sprake van 'het waddengebied dat zich langs de kust van Noordwest-Europa uitstrekt van Den Helder tot Blavandshuk in Denemarken', waardoor gesuggereerd wordt dat er één grote Waddenzee is bestaande uit een Nederlands, Duits en een Deens gedeelte. Het lijkt wat vreemd dat bij de vaststelling van de naam IJsselmeer niet tevens de naam Waddenzee is vastgesteld. Maar Lely vond dat helemaal niet nodig. Dit noordelijk Zuiderzeegebied bleef immers gewoon Zuiderzee heten? Maar anderen dachten daar kennelijk toch anders over. Zo bracht J.F. Niermeyer, die na de dood van P.R. Bos in 1902 de bewerking van diens schoolatlas en schoolboeken op zich had genomen, in de 6e druk van het Leerboek der land- en volkenkunde (1907) een nieuwe paragraaf aan, getiteld 'De Waddenzee en de Zuiderzee met hunnen eilanden'. 9 Handelingen Eerste Kamer 1917-1918, 13 juni 1918, blz.598. 9 M.W. Heslinga, Over de namen van de grote Nederlandse binnenzeeën in de 19e en 20e eeuw. (In: Liber Amicorum prof.dr. H.T.J.Miedema, 1984). N.B. In het goed gedocumenteerde artikel van Heslinga wordt bovendien uitvoerig ingegaan op de naam Wadden. Hij wijst er ondermeer op dat men al bij P.C. Hooft in diens werk over Tacitus, de Romein die al over deze 'mare vadosa', 'ondiepe' of 'doorwaadbare zee' schreef, de uitdrukking 'wattighe zee' aantreft en dat Jan Wagenaar in zijn 'Vaderlandsche historie' (deel I, 1749, blz.71) zelfs over 'waddige Zuider-Zee' sprak. Het is overigens opmerkelijk dat op 17e en 18e eeuwse kaarten de naam Zuiderzee meestal afgedrukt staat in de 'Kom' en dat in de tegenwoordige Waddenzee slechts de namen van de belangrijkste geulen en waarden zijn aangegeven. 9

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Uitgave Historische Vereniging Texel | 2004 | | pagina 11