In de 2e druk van de Geïllustreerde encyclopedie van A. Winkler Prins (1888) wordt de Zuiderzee gerekend vanuit de 'kom' tot en met Ameland. De geograaf H. Blink echter gaat niet verder dan tot aan de Oostpunt van Terschelling of wel het Borndiep, de oude monding van de vroegere rivier de Boorne, de latere Friese Middelzee. Daar gaat, aldus Blink, de Zuiderzee zonder natuurlijke grens over in de Friesche Wadden.3 Hoewel Blink niet kon ontkennen dat de naam Zuiderzee óók werd toegekend aan 'de watervlakte ten noorden van de lijn Enkhuizen-Stavoren tot aan Texel, Vlieland en Terschelling', vond hij eigenlijk dat alleen het zuidelijk bekken, de 'kom', recht had op die naam. Ook de bekende geograaf R. Schuiling was van mening dat alleen zó de naam Zuiderzee, dat is ten zuiden van (West)-Friesland, juist gebruikt werd.4 Maar is dat eigenlijk wel zo? De naam duikt volgens de Zweed Norlind voor het eerst op in 1340 in geschriften van Hanzekooplui in Lübeck, die behoefte hadden aan een woord waarmee zij een bepaalde groep van zuidelijker gelegen handelscentra, waaronder Kampen, Harderwijk en Stavoren konden aanduiden, dit mede om deze te onderscheiden van Vlaamse steden.5 De geograaf A.A. Beekman, de schrijver van ondermeer het vermaarde boek Nederland als polderland' (1884) heeft deze zienswijze overgenomen in zijn arti kel 'De benaming Zuiderzee' (1919), maar anderen wilden er niet aan.6 Zo schrijft Schuiling nog in 1926: "dat de Noord-Duitsers, die het woord in den Hanzehandel het eerste gebruikten 1340)ook de makers van den naam zouden zijn, acht ik niet waarschijnlijk".7 De naamsverklaring was overigens niet de enige reden voor auteurs als Schuiling en Blink om onderscheid te maken tus sen de 'eigenlijke Zuiderzee' of 'kom' en het noordelijk deel. In een tijd dat er di verse plannen circuleerden om de Zuiderzee geheel of gedeeltelijk droog te leggen had men uiteraard meer belangstelling voor bodemkundige en hydrografische zaken dan voor de (herkomst van) namen van de te onderscheiden delen van de ze 'reusachtige waterplas'. Zo wordt door de bioloog Dekhuyzen en de hydroloog Van der Plaat in 1905 de 'Zuiderzee in den ruimsten zin, d.i. de Binnengaatsche Zee' in drie bekkens verdeeld met verschillende zeebodems, getijde stromingen, zoutgehaltes, flora en fauna: I. 'de Waddenzee' bezuiden Vlieland en Terschelling met o.a. helder zout water, sterke getijstromen en waardegronden; 2. 'het Friesche bekken' tussen de lijnen Wieringen-Zurig [Zurich] en Enkhuizen- Stavoren met wat minder helder en zout water en minder sterke getij stromen. 3. 'de eigenlijke Zuiderzee of kom' met onder andere meestal vrij troebel water en weinig getijbeweging.® Oorsprong naam 3 H. Blink, Nederland en zijne bewoners. Handboek der aardrijkskunde en volkenkunde van Nederland, 1892, deel II, blz.412. 4 R. Schuiling, Nederland, Handboek der Aardrijkskunde, 5r druk 1915, blz.479. 5 A. Norlind, Die geografische Entwicklung des Rheindeltas bis um das Jahr 1500. 1912, blz. 250 e.v. 6 A.A. Beekman, De benaming Zuiderzee. In: Tijdschrift Kon.Ned.Aardr.Genootschap, 1919. blz. 104-105 7 R. Schuiling, Wieringen (vroeger en nu). In: Tijdschrift Kon.Ned.Aardr.Genootschap, 1926, blz.484-505 6 M.C. Dekhuyzen en J.D. van der Plaats, Voordrachten over eenige uitkomsten der Zuiderzee- expeditie van 1905 (Prov.Utrechts Genootschap, 5 juni 1906). 8

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Uitgave Historische Vereniging Texel | 2004 | | pagina 10