Jan Duinker had geluk: het schuitje
zat wel vol water, maar had weinig
schade. Een daarom trokken de vissers
het schuitje naar het 'Nieuweland'.
Dat was een stuk kwelder, vlak over
de dijk bij Vierhuizen. Nu is dat dus
het stuk land tussen Vierhuizen en het
afwateringskanaal
Van tien schuiten was nu het lot
bekend; voor enkelen was het op een
ramp uitgelopen en slechts een paar
schippers waren er redelijk goed van af
gekomen. Frederik was dus schipper
op de schuit van vader Jan en dat
schuitje was blijven liggen. Evenals
de schuit van broer Dirk. Maar broer
Pieter was zijn schuit kwijt. Maar toen
de storm begon af te nemen, bleven
de vissers natuurlijk uitkijken naar
mogelijke schuiten die wellicht ergens
op het wad waren vastgelopen. En men
miste de tjalk van Pieter Plaatsman
nog, dus er ging een aantal vrijwilligers
zoeken:
De tjalk van Pieter Plaatsman was dus
zo'n 10 of 12 kilometer weggedreven en
op een zandbank vastgelopen bij het
vaarwater De Breesem. Zo waren er
uiteindelijk negen zwaar gedupeerde
vissers die alles waren kwijtgeraakt
en van verzekering was natuurlijk
geen sprake. Maar zoals in die tijd
gebruikelijk was, werden er collectes
op touw gezet om de ongelukkige
vissers te helpen en zoals Opa van der
Vis het opschreef viel die opbrengst
niet tegen:
Het was niet alleen de vissersvloot van
'achter Oost', die door de storm was
getroffen. Frederik vertelt ook daar
nog iets over:
Hier eindigt dan het relaas van een
zware storm op het noordoostelijke
puntje van het oude Texel. Gelukkig
waren er geen mensenlevens bij te
De tiende schuit genoemd, nog een gaat
er ontbreken. Dat is de tweede tjalk; daar
is veel naar gekeken. Geen mensch kon
hem meer zien, hi was ook niet gespaard.
Men raden waar is Pieter Plaatsmans
tjalk bedaard. Twee sterken kettings
dien; konnen bepaald niet stukken. De
ankers moesten eerst; den grond daarvoor
uitrukken. En krabbelen dan mee! zoo is
het ook gegaan. Zoo was hij van de ree, van
achteroost van daan
De storm verliest zijn kracht, er komen
stildre vlagen. Zoo dat er een vischuit, het
van den wal ging wagen. Natuurlijk sterk
bemand, als Plaatsman en zijn knecht. En
Aris Ellen en! wie meer weet ik niet recht.
Het ging op avontuur, dien tjalk weer te
vinden. Elk kijkt zeer gretig uit, dat men
bijna verblinden. Kijk daar! roept één, kijk
daar! nabij breezummer zand,-Daar ligt
wat! en het bleek, ook spoedig naderhand,-
Bewuste tjalk te zijn, men is aan boord
gekomen. Daar bleek het dat hij veel,
zeewater had innomen. Toen pompen wat
men kon, men zeilt naar achter Oost. Dus
dat was voor dien man. ook weer een heele
troost
Verder moest ieder zien zijn havende te
heelen. Doch negen hier voornoemd; die
ging men goed bedeelen. Zoowel op Texel
als, door heel Noordholland heen. Waaren
de giften noch: al tamelijk; naar ik meen!
Ik had het niet gedacht; zooveel hiervan te
melden. Maar zoo een woeste storm; komt
hier ook nooit of zelden. Ik raakten van
mijn stuk; zoodoende dan ook af. Alleen
wat of het feest; van den Sintnicolaas gaf.
Ik hoop dat sintnicolaas, ons zulks niet
meer gaat geven. Het koste, God zij Dank!
bij ons geen menschen leven. Maar aan
ons noordzee strand, daar was het bar
gesteld. Hoe menig zeeman of toen daar is
neergeveld. En ook op Texels stroom, was
een schoender gebleven. Buiten Kapitein
en Vrouw, dan nog een man of zeven. Die
vonden daar hun graf; hun schip waait plat
op zij. Of kantelt om; en om; ja! niemand
zegt het mij. Maar dit weet ik bepaald; ik
heb er uit geladen. Had witte suiker in: dus
kunt gij het wel raden. Waar ik dien suiker
bragt; en wat ik daarmee deed. Ik doen
daarvoor ook hier; natuurelijk geen eed!
Het schip Zwaluw! genaamd; zag prachtig
mooi van buiten En ook zeer mooi van tuig;
daar nu de zee in stuiten. Want het lag plat
op zij; daar ginds op vogelzand. Een rug bij
Texels stroom: Zuidoost van af het land!
11