5 q 6 Oost-lndiëvaarders en een Oosterender
Algemeen was bekend dat de opvarenden
van de VOC-schepen geen lieverdjes waren.
Het grootste deel van de bemanning bestond
uit de lagere rangen, zoals matrozen, hooglo-
pers, scheepsjongens en soldaten. Deze
kwamen vrijwel altijd uit de laagste sociale
milieus of uit weeshuizen, of, zoals blijkt uit
dit citaat: 'dienstneming bij de VOC was een
noodsprong, een laatste keuze van diegenen
die elders op de arbeidsmarkt geen plaats
hadden kunnen vinden.' (Citaat uit 'De ge
schiedenis van de VOC' door Femme S.
Gaastra, blz. 88.)
De akte is op 7 maart 1727 opgemaakt bij
notaris Simon Bakker:
Pieter Comelisz Timmerman verklaart uit zijn
beste geheugen dat hij op vrijdag 20 decem
ber 1726 heel vroeg in de morgen, tussen 3
en 5 uur, Willem Cornelisz Swart van Ooste
rend heeft gezien in gezelschap van 5 of 6
Oost-lndiëvaarders. Zij waren bij Pieter zijn
huis en hadden heel brutaal, zonder redenen,
de ruiten van zijn huis ingeslagen. Pieter ging
daarop naar buiten en volgde het gezelschap.
Hij heeft toen gezien dat Willem Swart een
'schaaltje van een hek' afhaalde. En daarmee
tot het huis van Borsteneel op Zevenhuizen is
gelopen. Waarna hij met het geroofde schaal
tje naar de deur of ruit van het huis ging. Dit
was nog niet genoeg, want Willem riep nog
naar zijn gezelschap: 'Ruijtjens, ruijtjens'. Het
antwoord van een van de Oost-lndiëvaarders
was duidelijk: nee. Pieter Cornlisz Timmer
man durfde zich niet dichter bij 'sulk gesel
schap' te begeven en heeft toen tegen Wil
lem Swart gezegd dat hij het wel zal verha
len, want hij kende hem wel.
Een stelletje ongeregeld,
tekening Ame Zuidhoek
De eersamen Pieter Corn. Timmerman, oud
52 jaaren wonende aan Oosterendt - Antje
Alberts out 25 jaaren en Cornelisjen Alberts
21 jaaren beijden op Oost woonagtig mij no
taris bekend, dewelke sonder eenige persu-
datie, in favuit van justitie, bij waaren woor
den, onder presentatie van eede, solemneel
ter requistitie van den Wel Ed. Gestrenge
heer Hendrik Reael Bailjuw en Dijkgraaff van-
de Eijlande Texel hebben verklaart hoe
waar ende waaragtig is.
Ende eerstelijk verklaart den eersten depos:
Pieter Corn. Timmerman, dat naar sijn beste
geheugenis des heden jaars 1726 sijnde vrij-
dagh den 20 desemb. heel vroeg in de mor-
genstont tussen 3 a 5 uuren, eenen Willem
Com. Swart, woonende aan Oosterent, bij
hem in geselschap hebbende 5 a 6 Oost In-
dies Vaarders, bij sijne huijsing sijn gekomen
ende op die stond brutalijk en sonder reden,
des deposanten glasen hebben ingeslagen.
Dat hij deposant daar op uijt sijne huijsing de
selve Willem Swart met sijn bijhebbend gesel
schap is naar geloopen, en haar agterhaalt
hebben, heeft wijders gesien dat de selve
Willem Swart een deel ofte schaaltje van voor
een huijsman jot of hek heeft weggenomen,
ende daar mede is geloopen tot aan het huijs
van Borsteneel op Sevenhuijsen, met welk
gerooft deeltje of schaaltje hij heeft geloopen
op de deur ofte het venster vant gedagt huijs;
schijnende sulks voor hem Willem Swart nog
niet genoeg te sijn smits hij tegen sijn gesel
schap riep Ruijtjens Ruijtjens, dogh tot antw:
van een van de Oostindiesvaarders kreegh,
neen.
Dat wijders hij depos: naar sulks te hebben
beschout, hem niet nader bij sulk geselschap
die absolute moetwil bedreven, durvende be
geven, haar heeft toe geroepen, ende tegens
Willem geseijt, ik sal het op uw verhaalen,
want ik kan uw wel.
15