lingen, die voor Waalderstraat 4 werden toe gepast, dienden als voorbeeld die van de Ar- menkamers in de Molenstraat -met als stich tingsjaar 1473- echter met één uitzondering. Voor het pandje in de Waalderstraat was geen goedkeuring nodig van de Texelse be stuurders, de schepenen en het latere ge meentebestuur, om het huisje aan één van de sollicitanten te 'begeven'. Dat is nu nadelig omdat niet valt na te gaan wie hier vóór 1830 hebben gewoond. Het beheer was opgedragen aan twee voog den. Jaarlijks werd in een raadsvergadering - omstreeks de maand mei- aan de Texelse overheid rekening en verantwoording afge legd. Dan was een nieuwe voogd aangesteld en trad de oudste in zittingsjaren af. In 1788 -na de patriottische woelingen- wer den alle bestuurders op Texel verplicht met een eed trouw te zweren aan het gezag van de stadhouder Willem V. Voor het armhuisje in de Waalderstraat waren dat de winkelier Cornelis Dirksz Vlaming en de timmerman Jan Hendriksz Petten (1749-1812). Het overige bezit van de stichting: Uit erfenissen en nalatenschappen werd soms geld en land verkregen. Daarvoor gold een vrijstelling van belasting. Na 1795 werd dit jaarlijks aangevraagd en verkregen uit een gemeentelijke beschikking. Uit de rente en de landhuur kon het onderhoud worden voldaan, maar ook herbeleggingen kwamen daaruit voort. Op 23 september 1769 had Simon Corne- lisz Kooger (1701-1771), de wagenaar die in de Parkstraat woonde, een bedrag van f 125,- geleend. Zijn erfgenamen voldeden in 1774 deze schuld, maar in 1771 had Simon nog een lening van f 300,- gekregen, weer met onroerend goed als onderpand. De walvisvaarder Willem Fransz Mooy (ca 1720-Liverpool 1782) was getrouwd met Antje Jansd Huijsman. Hij had van de stich ting f 100,- geleend. De schuld was in 1787 nog pro resto groot f 90,-. Toen was met de burgemeester, Jan Dieuwertjesz Pruijt (1703- 1789), de afspraak gemaakt dat Reijer Jansz Huijsman (1736-1809) en Cornelis Elmersz Dekker (1734-1807) voor dit bedrag en de rente borgen zouden zijn, maar in 1803 was daarop nog niets betaald. De zaak werd in de gemeenteraad behandeld. Met de voogden en één van de -gemachtigde- borgen werd overeengekomen dat de hoofdsom met f 30,- als rente werd verhoogd tot f 120,- in twee termijnen van f 60,- zou worden betaald en wel op 24-6-1803 en 24-6-1804, waarvoor de borgen hoofdelijk aansprakelijk bleven. Een andere geldleenster was de gemeente Texel of eerdere bestuurders van het eiland. De lening van f 200,- werd in 1803 tijdens een raadsvergadering met inachtneming van het opzegtermijn opgezegd. Over het bezit van land is het volgende be kend: Als huurder van het land werd Jan Fransz Ratelaar (1753-1800) in 1798 genoemd. De twee borgen, die hij daarvoor nodig had, wa ren: Jan Theunisz Kooger (1767-1827) en Willem Klaasz Trap (1761-1842). Omdat Jan Ratelaar toen financieel aan de grond zat en ook huurachterstand bij de stichting had, wil den de borgen hun woord niet langer gestand doen. Een van de armvoogden vroeg de ge meenteraad wat nu moest worden gedaan, mede omdat de stichting ook nalatig was bij de betaling van haar verponding op het land. Vastgesteld werd dat de borgtocht bleef be staan zo lang de schuld aan de stichting niet was voldaan en daarna zou de verponding dan kunnen worden aangezuiverd. Bij het invoeren van het kadaster was het 'Armenland' op sectie K nummer 343 een weiland nabij Den Burg groot 0.37.60 ha. In 1857 werd het uitgebreid met 0.42.90 ha, een naastgelegen weiland. Het was afkomstig uit het bezit van Pieter Gerritsz Bakker (1784- 1856), de weduwnaar van Neeltje Pietersd Bakker (1786-1850). Dit kinderloze echtpaar had in het huis Hogerstraat 2 gewoond. Tot in de ruilverkavelingstijd van 1953 was het land, groot 0.80.50 ha, bezit van de stich- Verponding was een zware belasting op ge bouwde eigendommen en landerijen. Het werd geheven in opdracht van de Haagse overheid en geïnd door de plaatselijke belas tingontvangers. 17

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Uitgave Historische Vereniging Texel | 2002 | | pagina 19