beter bekend als Petrus Plancius- had gead viseerd over de te volgen route. En zo is het gekomen: Holland vond de weg naar Oost- Indië. In 1597 keerden Houtman en 89 van zijn 249 schepelingen met drie van de vier schepen (langs Tessel) in Amsterdam terug. Genoemde Jan Huygen van Linschoten had zijn ogen goed de kost gegeven en alles op geschreven; ook over planten, want daar zou den we het immers over hebben! Hij vertelt over medicinale krachten (maagmiddel) van onder andere nootmuskaat (Myristica frag- rans), beschrijft het gebruik van foelie, het vuurrode, vlezige vlies om de muskaatnoot, als specerij. Hij noemt de doerian, de eetbare vrucht van Durio zibethinus, die reusachtig stinkt, maar heerlijk smaakt. En over de ons beter bekende mango (Mangifera indica). Het sandelhout (Pterocarpus santalinus) le vert santaline, een rode kleurstof, dat sinds dien in de apotheek verkrijgbaar was/is? en gebruikt wordt in bloedreinigende theemeng sels. Naast dit rode sandelhout bestaat het witte, echte sandelhout (S. Album), dat wel riekende (rozen-)olie voor de parfumindustrie levert. De VOC bestaat echter nog niet. Nee, na de vijf reizen met totaal 22 schepen in 1598, volgden er in vier jaar tijds nog 15. Zij becon curreerden elkaar bij het leven. En dat niet alleen; de oosterse vorsten speelden de kooplieden lekker tegen elkaar uit. Met een variatie op het ons bekende spreekwoord: wie het meest betaalt, het eerst maalt. En geland was in 1600 zo slim om een eigen Oost-Indische Compagnie op te richten. De Staten-Generaal moesten nu, om hun zwaar bevochten voorsprong te behouden, heel snel maatregelen nemen. En -het zal al bij meer dere gelegenheden gememoreerd zijn- op 20 maart 1602 smeedde landsadvocaat Johan van Oldebarneveldt de zogeheten voorcom pagnieën tot een Vereenigde Oost-Indische Compagnie, de VOC. De Heren XVII vorm den het dagelijks bestuur. Zij kreeg de alleen handel in de gebieden ten oosten van Kaap de Goede Hoop en ten westen van Straat Magelhaes. Ze mocht factorijen (handelsfor ten) en militaire forten bouwen, soldaten wer ven en zelfs namens de Staten-Generaal ver dragen sluiten. Dat ze van wanten wisten is zonneklaar: al in 1605 verloor Portugal zijn laatste steunpunt in Indië op de Molukken. Alleen Oost-Timor restte haar nog. De VOC zat nu op Ceylon (Sri Lanka), in Voor-lndië (India) en Achter-lndië (Birma, Ma leisië). De hoofdgebieden in de Gordel van Smaragd waren West-Java en de Molukken; verder lagen er wat posten aan de kusten van Sumatra, Borneo en Celebes. In 1600 had een Hollandse koopvaarder voor het eerst Japan aangedaan. Pas in 1609 kwam een handelsdelegatie onder leiding van Jan Speckx bij de Shögun Tokoegawa lëjasoe in Edo (Tokio). Een en ander had tot gevolg dat de Portugezen, Spanjaarden en Engelsen het land uit moesten. De Japanners verboden hun eigen schepen naar overzeese gebieden te varen, waardoor hun vestigingen in Annam, Siam, Luzon, Malakka en Java werden opgedoekt. Overigens mochten de Hollanders niet aan land blijven: zij kregen een kunstmatig eiland -Deshima- voor de kust bij Nagasaki, waar ze onder bewaking stonden van de Japanners. Vanuit het vroe gere Jacatra, inmiddels omgedoopt tot Bata via, ging jaarlijks een expeditie naar Deshi ma. De handel werd er opgehaald en de staf van compagniedienaren -waaronder altijd een chirurgijn- werd vervangen. En juist die chirurgijns zijn van zo groot belang geweest voor de kennis van de planten. Ze hadden ze nodig voor hun apotheek. De eerste die van groot belang was, was Wil lem ten Rhyne. Hij zond vele plantenteke- ningen, herbariummateriaal en vermoedelijk ook levende planten mee. Andreas Cleyer - hoofd van de VOC-apotheek in Batavia- ver zamelde er planten die hij in zijn privétuin in Batavia uitplantte. Na enkele jaren ging hij weer naar Japan, samen met zijn tuinman Georg Meister. Hij had opdracht gekregen van resident en directeur van de VOC, Joan Huydecoper, om er planten te verzamelen voor de net gestichte Hortus Medicus in Am sterdam (1682). Aan hem danken de horti van deze stad -en die van Leiden- hun kam- ferbomen (Cinnamomum camphora) eind 1687. In het volgende jaar arriveerde hij zelf 6

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Uitgave Historische Vereniging Texel | 2002 | | pagina 8