Tessels Prate
Onze taal zit vol spreekwoorden, uitdrukkin
gen en gezegdes die ontleend zijn aan de
zeevaart. Dat is niet verwonderlijk, omdat ve
le eeuwen de scheepvaart en de visserij de
kurken waren waar de economie op dreef. Ik
geef een aantal bekende voorbeelden:
'Hij heeft de wind in de zeilen.'
'Alle hens aan dek!'
'We zien wel waar het schip strandt.'
'We moeten de bakens verzetten.'
Dit rijtje is gemakkelijk uit te breiden; als je er
op let, merk je dat je ze dagelijks in je ge
sprekken gebruikt. Jan Berns van het Meer-
tensinstituut verzamelde een boekje vol!
Op de dialectclub kwamen regelmatig dit
soort uitdrukkingen ter tafel, waarbij bleek,
dat in ons dialect zeevaartsèèggies voorko
men die in de bestaande spreekwoordenboe
ken niet genoemd worden. Echt Tessels mis
schien.
Hier volgt het resultaat van onze speurtocht.
- Ik hèèw nag héél wat haves te bezeile. (Ik
moet nog veel adressen langs);
- Die is öllön op driêvende kiêl. (Altijd onder
weg);
- Olie plechte rake uut de skuut! ('t Wordt een
bende);
- Lóóp niet leegskeeps! (Niet met lege han
den);
- Os je niet uutkiekt gaan ze met joow skuutje
te mossele. (Met jouw idee aan de haal);
- Maak dót je bee de skuut komt! (Maak datje
erbij komt);
- 't Is vliêgende èèb. ('t Gaat razendsnel);
- Dót zeilt op gien streek. (Dat komt niet zo
nauw bij);
- Ik sien wel weer ik land haal. (Ik zie wel
waar ik terechtkom);
- Je zelt nag lillek te land komme. ('t Loopt
slecht met je af),
- Hij heb nag een staand zeiltje. (Kapitaal bui
ten inkomen);
- Die is met iên zéétje ön land. (Geen volhou
der);
- Hee is een vrak skip. (Hij heeft een slechte
gezondheid);
- Ze driêve (het driêft) bee de wööl ön. (Over
vloed, teveel van iets);
- Sien broek hangt op léég water. (Afzak
kend);
- De bezaanskoot önhaale. (De broekriem
aanhalen);
- Oppe giep zitte. (Op een plek met goed
overzicht, zie Van Dale 'gijp');
- Die wös ön boord! (Die was raak!);
- We lèègge niet te water! (Niet zo haastig!);
- Lóóp niet zó te skiemönne! (Druk, onrustig
heen en weer lopen);
- Hee is maar dordemöntje. (Bijloper, duvels
toejager);
- Brééuwe. (Oplappen, van oud nieuw ma
ken, bijv. van kleding).
Een paar woorden die misschien nadere uit
leg vragen:
'Skiemönne': Een schieman was een boots
man die belast was met het toezicht op de
tuigage van het schip, een 'loperig' baantje!
'Dordemöntje: Op een kleine visserboot had
men de schipper, de knecht en het 'derdeman
netje', een jongen die allerlei klusjes deed.
'Brééuwe': Breeuwen is het oplappen, het
dichten van de naden van de scheepshuid.
Ik besluit met een mooi spreekwoord. In het
Nederlands zeg je: 'In het veen ziet men op
geen turfje.' De Tesselse variant luidt: 'Wöt
kiekt Oóstinje op een aap', met soms als toe
voeging: 'die heb baviane genog!'
Uit het volgende spreekt zeemanstrots: 'Lie
ver met een ouwe skuut op het water, ós met
een neuwe waage op het land.'
Al dit moois komt niet voor in de geraad
pleegde spreekwoordenboeken. Echt Tessels
dus? Of liggen er verbindingen met de ande
re Waddeneilanden, met het Wierings of het
Westfries? Wie weet! Graag uw reacties!
G.E. Dros
Geraadpleegde boeken:
F A. Stoett; Nederlandse spreekwoorden en
gezegden.
C.G.L. Apeldoorn en R. van Vliet; Spreek
woorden verklaard.
Jan Berns; We zien wel waar het schip
strandt.
40