percentages aan uitvoer- en invoerrechten
verschuldigd, zowel in Holland als in China.
Voor de gezagvoerder was deze handel vaak
zeer lucratief.
De kosten voor de Compagnie leken in China
nogal hoog. Zo moest een meetgeld van
f 5.000,- per schip worden betaald. De doua
nerechten waren twee tot vier procent van de
lading. Daarnaast kwam nog inspectiekosten
van het ruim, kosten van de zeeloodsen en
andere heffingen, die soms tot f 7.000,- per
schip opliepen. De handel van de vier sche
pen ging over ongeveer vijf miljoen pond thee
met een opbrengstwaarde van drie en een
half miljoen gulden.
Vanaf 1783 ontstond een tekort aan matro
zen. Daardoor werden op de schepen vanaf
Batavia soms 25 Chinezen met een mandoor
geplaatst, die dan weer ander voedsel, zoals
rijst, nodig hadden. Onder de bemanning
kwamen wrijfpunten en voor de Compagnie
gaf het problemen om deze mensen in Hol
land onderdak te brengen en weer aan boord
te zetten. Voor Arie als schipper was dit een
reis met grote verantwoordelijkheid. Heenreis
had hij veel mensen aan boord, waarvan een
deel op het eiland Java ging werken als be
stuursambtenaren of soldaten. De extra mee
gestuurde matrozen werden in Batavia ge
deeltelijk op een ander schip geplaatst voor
de vaart tussen de eilanden of op de retour
vloot. Aan boord waren op de uitreis nogal
wat sterfgevallen. Aries taak was het leiden
van de dienst vóór het slachtoffer zijn zee
mansgraf kreeg of begraven werd bij Kaap de
Goede Hoop of bij een andere haven. Hij
moest rechtspreken bij geschillen tussen de
opvarenden, waarvan velen verschillende
nationaliteiten en andere levensmanieren
hadden. Alles werd door hem nauwkeurig in
het journaal of dagboek genoteerd, zodat de
bestuurders in Amsterdam van de ervaringen
profiteerden en hun instructies konden aan
vullen.
Toen Arie in 1785 thuiskwam waren niet al
leen zijn dochter Stijntje (1779-1784), maar
ook zijn vader en moeder overleden. Bij de
verdeling van de boedel werd hij eigenaar
van zijn geboortehuis, het woonhuis Wever
straat 14, dat hij daarna verhuurde.
Het uniform van een kapitein van de VOC. Hier is
afgebeeld Dirk Muller (1758-1834). (Ned. Scheep
vaartmuseum Amsterdam.)
In 1786 werd hem door de Kamer van Am
sterdam weer het commando van een schip
opgedragen. Hij werd nu kapitein genoemd,
terwijl de titel geen hoger salaris gaf. Op 11
oktober vertrok hij uit de stad met de 'Neer-
lands Welvaaren', een schip, gebouwd in
1785 van het bekende type, groot 1.150 ton.
Bij de calculatie werd uitgegaan van een in
vesteringsbedrag van f 200.000,-, een rest
waarde van f 12.000,- en bij een gemiddelde
van zes reizen, per reis f 65.000,-. Dit schip
heeft maar tot in 1795 gevaren en werd toen
voor de sloop in Batavia verkocht. Voor Arie
was de reisbestemming niet nieuw, hij ging
weer naar China via Batavia. In de maand
november werd bij Texel veel tijd besteed
aan het waterladen, waarna de proviand en
de meeste opvarenden aan boord kwamen.
Deze uitreis waren er 350 mensen, waarvoor
per man per dag drie liter water nodig was.
Daarmee kon Kaap de Goede Hoop gehaald
worden. Er werden 241 vaten aangevoerd;
totaal 72.300 liter. Voor het Algemene Wees
huis te Den Burg was dit een bruto-opbrengst
van f 578,-.
Voor eigen bemanning werd als regel op 100
zeelieden gerekend en voor de retourreis een
minimum van 80 man. Voor bewaking en
verdediging van het schip werden 30 tot 65
soldaten meegenomen, deze reis was boven
dien een detachement militairen aan boord,
zoals steeds de ambachtslieden: zeilmakers,
timmerlieden en smeden. Naast een zestal
officieren, waren er één of twee chirurgijns en
34