Martien
Burg
Witte, Den
Hoe het afliep met de
T-Ford
Gré Dros
EMICrRANTEN IN PROBLEMEN
In de maand juni van het jaar 1817 zeilde het grote koop
vaardijschip, met de eenvoudige naam April, de Texelse
rede op, ankerde in afwachting van een gunstige wind
om de reis naar Noord-Amerika te kunnen vervolgen.
Aan boord waren 1000 Duitse emigranten, die de nieuwe
wereld voor hun lotsverbetering gekozen hadden.
5
naar de veemarkt in
Hoorn en ze kochten
daar een borreltje. Even
opsteken noemden ze
dat. Ze kochten samen
een lot met hoofdprijs
een 4-cilinder Chevrolet
en op hun nummer viel
de auto. Dus dat was
een gelukkige dag.
Waarde auto f 800,-.
Toen heeft Vader de an
dere helft van Eelman,
f 400,-, overgenomen.
Het was dus niet de
Spiekerkoning!'
Martien Witte vertelt: 'De
auto werd soms, bijv. op
zondagavonden, ver
huurd aan jongelui die
ermee gingen 'stappen'
in Den Burg. Op een
keer zijn vier jongens
met een borreltje op met
de Ford uit de bocht ge
vlogen bij Harkebuurt.
De auto belandde op z'n
kop in de sloot en was
total loss. De feestvier
ders kwamen met de
schrik vrij, maar moesten
wel voor de schade op
draaien!'
Tijdens het lange wachten braken aan boord ernstige ziekten uit
en half augustus was de toestand aan boord zo rampzalig dat de
kapitein, L.C. de Groot, zich naar het Nieuwediep liet brengen en
een bezoek bracht aan de commandant van het daar liggende
wachtschip Zeeland. De kapitein vertelde over de situatie aan
boord, waar honderd mensen ziek lagen en bijna veertig passa
giers waren overleden. Zo kon hij onmogelijk naar zee vertrekken
en verzocht om de passagiers enige dagen in het Nieuwediep aan
de wal te mogen brengen. Het schip kon dan in die tijd schoonge
maakt en gelucht worden. De wachtcommandant J.C.F. Warden
burg, moest dat weigeren omdat de gouverneur van het departe
ment een order had uitgevaardigd dat geen schip met passagiers
in de haven mocht liggen of binnenkomen.
Deze order was gegeven omdat een ander schip zonder passa
giers in de Helderse haven lag. Het betrof een Russische koop
vaarder, genaamd de Nadesta, die was ingehuurd door een zeke
re Rudolphie en de mensen, die met dat schip zouden moeten
vertrekken, waren voor een deel buiten de haven aan boord van
kagen (=kleine vrachtschepen) ondergebracht. Over dat koop
vaardijschip schreef de commandant van het vrachtschip op 17
augustus aan zijn superieur, de schout bij nacht, directeur en
commandant van de marine bij het hoofd-departement der Zuider
zee in een uitvoerige brief onder andere:
Z(ijne) Exc(ellentie) den Heer Gouverneur heeft mij die order ver
toond en in gevallen van nood de militaire adsistentie verzogt, dan
ik vinde mij verplicht UHEGestrenge te moeten rapporteren dat het
Embarquement, (=de inscheping) ja zelfs buiten communicatie
houden van die Passagiers....tot nog toe onmogelijk is en wel uit
hoofde:
1e Er bevind zich aan boord geheel het Schip geen Spaander
brandhout.
2e Geen brood hoegenaamd is voorhanden.
3e Alle de voorhanden zijnde vivres (levensmiddelen) zijn
bijna geconsumeerd.
4e Geen Crediet hoegenaamd is voor dat Schip te bekomen,
zelfs niet eens voor het nodige water.
5e Het Kantoor van Rudolphie is waarschijnlijk fout, en de
Russische Eigenaar protesteerd tegen den vervoer van
het Schip, zoo lang deselve geene zekerheid van zijn pen
ningen heeft.