Tessels Prate
De oproep om mij voor deze rubriek anekdo
tes en uitspraken van Tesselaars te sturen
heeft resultaat gehad. Ik kreeg een aantal
fraaie verhalen toegespeeld. Bedankt, en ga
zo door!! Vooral uit Oosterend kreeg ik een
mooie voorraad. Hier volgen ze.
Een zekere Burger uit Oosterend vond zijn
grote liefde. Hij zei: 'Vrouwe dede me niks, al
krope ze nakend over me hene, totdat Jane
kwam!'
Ouwe Marinus Zutphen van Oost woonde
tegenover Adriaan van Liere. In de oorlog,
toen er Engelse vliegtuigen over gingen, zei
hij eens: 'As ze tusse mee en Fan Liere
deurgaan, dön gane ze naar Berlijn.'
Gerbrand Dros Szn. Fiad aardappels waar
hij flink over opschepte: 'Irrepels as me kop
en krieltjes as me vuust!'
Grietje Saris had erge kiespijn. 'In beier
monde', zei ze. (Boven en onder.)
Het was een arme tijd, er werd heel weinig
verdiend. Jan Kuiper ('Blauwe Jan') z'n skuut
zonk in de haven. 'Nou', zei Jan, 'dön bei-je
d'r met ere fön-öf.'
Dezelfde Jan Kuiper had 't over aardap
pels. 'Rooie ster.' 'Maar ze komme geel oppe
skuttel!
Piet Kuiper en z'n zoon (ook Piet) kwamen
de haven binnen met de skuut. 'Spring jee of
spring ik?' (om de boot af te meren). Toen
sprongen ze allebei tegelijk en daar dreef de
skuut stuurloos in de haven...
Teun de Pettemer, de vogelwachter, had
een soort stal gemetseld achter zijn huis.
'Kei-je messele ok?' 'Wei-jajet, deer is niks
an, as je een farreke een troffel in sien kont
steekt gaat-ie messele heen!'
Teun raakte op oudere leeftijd nog aan de
vrouw. 'As het bevölt ken ik nag mooie jare
hèèwwe, en as het niet bevölt ken het nooit
lang dure.'
Kees Ossen was een veehandelaar en een
'skarrelaar' en een enorme drinkebroer. Om
een dier bij hem aan te bevelen zei een boer:
"t Is fan een goeie moeder'.
'Dót seit mee niks', zei Kees, 'ik ben ok fan
een goeie moeder, en kiek maar es wat een
barrel ik ben...'
Piet Daalder had een groot gezin en z'n
vrouw had op een keer door alle drukte het
eten niet op tijd klaar. Het gezin schaarde
zich om de dis. 'Late we maar vast bidde,' zei
Piet. Maar na een tijdje was het nog niet
klaar. 'Late we dan maar vast uut de Bijbel
leze.' Toen dat gedaan was, was het eten
nog niet klaar. 'Late we dan maar vast dan-
ke.' En nog was het niet klaar...
Drie ongetrouwde kinderen, twee broers en
een zus, woonden samen in hun ouderlijk
huis, totdat de zus naar de overkant vertrok
om te gaan 'diêne'. Ze kreeg daar verkering
en op een keer schreef ze haar broers, dat ze
een paar dagen naar huis kwam, '...en ik
neem m'n galant mee.' Een galant? 'Wat
soow dót nou toch weze?' vroegen de broers
zich af. 'We moete maar met de kruwwaage
naar Skil!' Aldus geschiedde...!
Aan De Koog woonde tante Martje, ze was
alleen en had een winkeltje. Een klein winkel
tje, maar o zo netjes. Ze was zó sekuur, als
ze visite kreeg keek ze eerst in de suikerpot
of er klontjes in zaten. Die gooide ze weg.
'Ja', zei ze dan, 'stel je foor dót er iên bove de
sukerpot staan heb met een druup an sien
neus!'
Genoeg voor deze keer, de rest bewaar ik
voor een volgend nummer!
G.E. Dros
24