Op 4 maart 1907 verzoekt C. Cz de Wijn om zijn woonhuis te mogen verbouwen, gelegen te Oudeschild, sectie D-2192. Het gaat om de keuken en bijkeuken te verbouwen met daarin nóg een regenbak te maken. (Er was een regenbak links van de werkplaats onder het afdak, maar die is bij een hoge vloed vol met zeewater gelopen. Door een nieuwe regenput in de bijkeuken te maken en tevens aldaar de vloer te verhogen, probeerde De Wijn zijn regenput te vrijwaren van zeewater.) Opzichter A. Jz. Dalmeijer schrijft op 6 maart 1907: Het is opvallend dat binnen twee dagen na het verzoek van De Wijn de stukken via de Ge meente Opzichter al bij B&W op het bureau komen te liggen. M! Volgens tekening-aanvraag en gegeven Inlichting bestaat de verbouw daarin om: de vloer, zolder en kap zoveel te verhooaen dat hij bij stormvloeden zich van indringend zeewater kan vrijwaren. (Art. 4. Vloerpeil.) In de keuken en bijkeuken nog een regenbak boven stormpeil maken. (Art. 29). (Eén regenbak bestaat reeds.) En volgens Art. 30 de bestaande houten wanden door steenen, met funderin gen te vervangen. Op deze verbetering adviseer ik UEAb. vergunning te verieenen - 8

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Uitgave Historische Vereniging Texel | 2001 | | pagina 10