13
man waren er nu eenmaal meer mogelijkhe
den en je verdiende bijna altijd meer. Een
man kon in de 17e eeuw altijd nog matroos of
soldaat worden, voor een vrouw in ellendige
omstandigheden was vaak de enige uitweg
prostitutie en/of criminaliteit.
Daar was laatst een meisje loos
Die wou gaan varen, die wou gaan varen
Daar was laatst een meisje loos
Die wou gaan varen als lichtmatroos. (1)
Het eerste coupletje van dit overbekende
liedje kent iedereen wel; het gevolg is simpel
samen te vatten. Doordat het meisje de zei
len niet goed gehesen had, dreigde bestraf
fing en om hieraan te ontkomen, biedt ze zich
aan als liefje van de kapitein. Wellicht is het
liedje in zijn oorsprong hetzelfde als het liedje
van 'Vrouwe Matroos' (zie kader), met dit ver
schil dat in dit liedje niet wordt verteld waar
óm het meisje wilde gaan varen als lichtma
troos en zich pas bij ontdekking aanbiedt als
liefje van de kapitein. De kans op ontdekking
was op een schip uiteraard groot, vooral door
gebrek aan privacy. De discipline was door
gaans streng en voor geringe vergrijpen werd
soms zwaar gestraft, bijvoorbeeld door gese
ling met ontbloot bovenlijf. Een ander risico
was ontmaskering bij ziekte of verwonding.
Een nieuw Liet op een Vrouwe Matroos
(1785)
Vrienden komt en luyster na dit Liet
Wat er in kort weer in geschiet
Van een meissie van twintig jaren
Die gezint was om te gaen varen
Omdat haar Liefje was kapiteyn
Zo zou zij een Matroosie zijn
Het was in de stad van Amsterdam
Daer zij bij een Zieleverkoper (ceelverko
per) kwam
Daer nam zij dienst voor zeeven jaren
En zij vreesde geen gevaren
Om te gaen klimmen al in de mast
Te maken de zyle met touwtjes vast.
Hoewel de jonge dame zich aanpaste (ze had
zelfs een koehoorn kunstpenis: 'Zy piste door
een Hoorn ras, net of het een Jongen was'),
kreeg ze problemen. 'Zy wierd gebonden al
aan de mast...' En toen zei ze wie ze was: het
liefje van de kapitein! De moraal?
'Ik zeg U dogters aan de trand, heb je geen
zin hier te stand maer wil na Oostindië vae-
ren, voor Matroos al door de baeren.' (D.F.
Scheurleer, Van Varen en Vechten.
's-Gravenhage, 1914, deel III, blz. 573)
Een fraai voorbeeld van ontmaskering is het
verhaal van 'Hendrik van den Berg' die in de
strijd een verwonding had opgelopen aan
haar achterste. Toen er koudvuur dreigde,
haalde de heelmeester er een andere dokter
bij om de wond uit te snijden.: Te dien einde
door de knechts gans ontbloot geworden zijn
de, zag de gemelde meester wat ik tot dus
lang verborgen gehouden had. Wat pokken is
dit te zeggen, zei hij tegen den dokter, hier is
een snee meer als we meenden te vinden! De
knechts, die jonge melkmuilen waren, de
neus op deze galm wat dichterbij stekende,
begonnen geschater te maken. In een oog
wenk was het onder alle gekwetsten bekend
dat Hendrik van den Berg een vrouwspersoon
was.(2)
Bij ontdekking was de straf in calvinistisch
Nederland meestal niet mals. Er staat immers
geschreven in de Bijbel: 'Het kleed eens
mans zal niet zijn aan eene vrouw en een
man zal geen vrouwenkleed aantrekken;
want al wie zulks doet is den Heer Uwen God
een gruwel.' (Deuteronomium 22 vers 55.)
In het geval van Anna Jans viel dat blijkbaar
nogal mee. Ze kreeg haar geld en voor haar
'kwetsuur' een 'eerlijcke vereeringhe'. Men
zou zelfs kunnen stellen dat men wel respect
had voor de prestaties van deze vrouw. Dit
had waarschijnlijk te maken met de positieve
wijze waarop in het historische verhaal ge
sproken wordt over de 'vromigheydt', dat is
de dapperheid der 'Nederlandsche soldaten'.
Onze mannen waren dapper, maar óók de
vrouwen die zich in de oorlog begaven. Het is
inderdaad een feit dat in oorlogstijden in heel
Europa telkens méér sprake is van verklede
vrouwen. Men kan ze dan ook eigenlijk wel
gebruiken. Hetzelfde gold overigens voor de
Vereenigde Oostindische Compagnie, die
met name in de 18e eeuw een permanent