volgende dag reeds vroeg te Oudeschild moest zijn om naar Hariingen over te steken. Na deze schoone dag zou de zee wel kalm en bedaard zijn. Toen ik wakker werd hoorde ik een hevig geruis en gekraak. Weer was er een storm opgestoken die het hele huis deed tril len. Later dan afgesproken werd ik geroepen door mijn gastheer en hij stelde voor dat ik te Oudeschild de schipper zelf zou spreken. Het woei ontzaggelijk en te Oude schild moest ik mij vasthouden aan de voer man om de herberg in te geraken. Het bericht wat ik kreeg was niet opbeurend. Schipper TIMMER dorst de reis niet aanvaarden met zulk weer. Wat te doen? Teruggaan naar den Burg? Ik zou het beste in Oudeschild kunnen blijven om reisvaardig te zijn bij elke gelegen heid die zich maar voordeed. Zelfs de boot naar 't Nieuwediep zou die dag niet varen. Als dit zo doorgaat, zou mijn gemeente op de eerste kerstdag verlegen zitten en een ring- beurt, tot welke ik mij op de tweede kerstdag verbonden had, zou ik niet kunnen vervullen en mijn vrouw zou vreselijk ongerust zijn en... al die gedachten benamen mij de eetlust. Met schipper Pieter Bruin maakt hij een afspraak voor de volgende dag. Als het enigszins mogelijk is, gaat hij tegen 5 uur on der zeil naar Hariingen. Hij logeert bij Kees Smit, een herberg op de dijk. (Later woonden daar A. Wuis en P. Wuis; Van Boven liet het slopen en bouwde er een nieuw gebouw. Nu: Grootjen, S.D.) Door een hevige bui had Bruin het vertrek met een uur uitgesteld. Het weer was nog onstuimig, maar beter dan gister. Tegen zessen kwam de schipper de gelagkamer binnen. Als er niets tussenbeide kwam, kon den wij zo vroeg in Hariingen zijn dat ik nog per spoor naar Leeuwarden kon reizen. Ik nam afscheid van Kees Smit en ging aan boord en daalde af in de donkere roef. De deurtjes werden achter mij gesloten. Al gauw merkte ik aan de beweging dat we onder zeil waren. Na enige tijd werden de deurtjes van de roef met geweld geopend. 'Wat is er schip per?' 'Er zijn daar mensen in nood, wat moe ten we doen?' 'Je moet ze natuurlijk redden, als dat nog mogelijk is!' Ja, er waren mensen in nood. Ik ging naar boven en de schipper en zijn knecht wezen mij een schip, waarvan al leen de masten boven water uitstaken. Boven in een der masten hing, in het touwwerk ver ward, een lijk; meer naar beneden nog een en even boven de oppervlakte van het water onderscheidde ik 2 gestalten in het want. Die leefden nog, wuifden naar ons en schreeuw den om hulp. Wat ik op dat moment voelde kan ik onmogelijk omschrijven. Ik trilde, was bijna hulpeloos als die ongelukkige schip breukelingen. Door de krachtige inspanning van Bruin en zijn knecht hadden wij beide mensen bij ons aan boord. Het was de loods en de scheepsjongen. De lijken waren van de stuurman en een matroos. De kapitein en een andere matroos waren reeds eerder over boord geslagen. Het schip heette Johanne Margiena en was onderweg van New Castle naar Zwolle. Eenmaal aan boord hoorde ik dat de loods en de jongen bijna 24 uur in de toe stand hadden verkeerd, waarin wij ze hadden aangetroffen. Verkleumd door de koude, ge kweld door een vreselijke dorst, konden zij het zo onmogelijk nog langer volhouden. De jongen wilde steeds gaan slapen, in dergelij ke omstandigheden een voorbode van het ergste. Het schip was gestrand op het Vogel- zand. 'Wel Kees Buijs, ben jij het man?' zei de schipper tegen de geredde loods. Nadat Kees eerst gulzig had gedronken, vertelde hij zijn verhaal en voegde er aan toe dat schipper Bruin uit de koers geraakt was! Nou, dat wil den ze eerst niet geloven. Zij waren, wie weet hoe vaak, naar Hariingen gevaren; ze kenden het water als hun broekzak, maar Buijs over tuigde hen spoedig dat het wel zo was. Hoe bijzonder. Hoe gering was de kans uit de koers te geraken met zo'n ervaren schipper? Ware het niet gebeurd dan hadden wij van de 'Johanne Margiena' niets gemerkt. Er werd besloten om de doden voor lopig daar te laten waar ze waren. De loods hoorde thuis aan 't Nieuwediep, waar zijn vrouw en kinderen woonden. Hij smeekte dat wij naar Texel zouden terugzeilen en niet naar Hariingen zouden gaan. Aldus werd be sloten. Ik werd zeeziek en voelde me diep ongelukkig op de harde bank in de donkere roef. Eindelijk kwamen we in Oudeschild aan en even later stond ik weer in de herberg van Kees Smit. Aan vragen en verhalen en bekla- 15

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Uitgave Historische Vereniging Texel | 2000 | | pagina 17