aangenaam was het, hierin, na zoo'n groote
wandeling, plaats te kunnen nemen. We zijn
gereden langs den Zeedijk over Oost naar
Oosterend, waar men de mooie eierencollec-
tie van Jan Trap in oogenschouw heeft geno
men, om nog een korte visite te brengen aan
de oude eendenkooi, vroeger toebehoorende
aan den Heer K. Mantje, thans eigendom van
de familie Eelman. We vertoefden hier niet
lang, omdat het reeds laat was geworden.
Toch heeft men in dien korten tijd nog het
een en ander kunnen zien. Uit het riet vlogen
verscheidenen Kleine Karekieten, doch nes
ten konden er nog niet zijn, omdat het riet
nog te kort was. Ook enkele Wilde Eenden
zwommen er rond. In het hout weerklonk ge
zang van kleine boomvogels en zagen we
een gevuld nestje van een Boschrietzanger,
een van een Grasmusch en in het geboomte
vele nesten van Woudduiven, Eksters en
Kraaien. Een Eendennest met 11 eieren
vormde het slotnummer. Had men meer tijd
gehad, dan zou meer gevonden zijn, want er
waren vele vogels aanwezig.
De tweede afdeeling was minder ge
lukkig, de heer Lap rapporteert daarvan:
'Afgestapt op de hoeve 'Amalia' trok
ken we gezamenlijk naar den molenweg;
twee der heeren waren in 't bezit van photo-
toestellen om het een en ander te nemen.
De Heer Winkler wist eene mooie
vechtplaats der Kemphanen en trok daarheen
met een gedeelte, waaronder de photograaf
Tepe, terwijl ik met de andere heeren, waarbij
Steenhuizen, de 80 bunders introk, het vogel-
rijkste gedeelte van den Prins Hendrikpolder.
Reeds na een viertal stukken land te hebben
afgesjouwd bleek ons, dat er niet lang gele
den alles was opgeraapt. Geen ei, hier en
daar één in een nestje; massa leege nesten
en de vogels verbazend schuw.
We beraadslaagden dan ook niet
lang om den anderen kant van den molen
weg met een bezoek te vereeren en ons aan
te sluiten bij de andere lui. Langs den molen
over het dijkje, waar we een prachtig gezicht
hadden op de Kluiten bereikten we de sloot,
die het te bezoeken gedeelte van den weg
scheidt. Met behulp van eenige graszoden
die spoedig uit den wal werden getrokken en
in de sloot gegooid, gelukte het alleen den
heer Steenhuizen, die laarzen aan had, er
door te komen, terwijl wij ons genoodzaakt
zagen een stuk om te loopen. Waar we nu
kwamen bleek al spoedig dat hier tenminste
nog eieren waren te vinden. Niet lang duurde
het of we troffen de overige heeren aan in de
nabijheid van het nieuwe bosch (eendenkooi
in de toekomst), alleen den Heer Tepe misten
we, die lag nog altijd te loeren om de Kemp
hanen te snappen.
Een stuk heiachtig land werd hier af
gezocht waar we veel vonden en waarvan de
Heer Steenhuizen zou trachten opnamen te
doen, liefst met de vogels op de nesten;
waaronder slobeend, kneu, tureluur.
Wij lieten hem daar achter om hem
rustig te kunnen laten werken en wij trokken
zoekende het land door naar Amalia om den
inwendigen mensch te versterken. Het
scheelde weinig of op dezen tocht zou een
der heeren een modderbad hebben genomen
doordat een boomstam was gebruikt voor
vonder en het loopen daarover met zekere
behendigheid moest geschieden; hij kwam er
met den schrik af!
De ontvangst op Amalia was uitste
kend. Eenige oogenblikken na ons kwam de
Heer Tepe aansjouwen, zeer mismoedig over
het niet slagen zijner plannen; den geheelen
morgen in de warme zon liggen te wachten
zonder resultaat.
Later voegde de Heer Steenhuizen
zich bij het gezelschap. Wel had hij nesten
met eieren genomen, doch de vogels waren
hem te vlug af, en hij was dus ook eenigszins
teleurgesteld.
Nadat wij door een en ander lekker
waren opgefrischt, stapten we weer op.
Steenhuizen trok nu naar de Kemphanen, om
te probeeren of hij gelukkiger zou zijn, terwijl
wij een ander gedeelte gingen afsnuffelen.
Spoedig vond ik een nest met twee strand-
loopereitjes; mooi in de schelpen, een waar
naar steeds was gezocht, omdat Steenhuizen
er zoo graag één wilde kieken; een teeken
erbij gezet en wij verder. Op hetzelfde land
vonden we een nest met 3 eieren van de
bontbekplevier. Dat was ook wat voor Steen
huizen!
Na daar nog wat gescharreld en een
leuk gezicht gehad te hebben op een paar
hazen, trokken wij weer naar de boerderij en
wachtten wij den Heer Steenhuizen. Evenmin
12