bende de Groenlanders daar vele Europee- sche huisjes, zoodat het een dorpje leek en er ook meerdere Denen waren. Door de vis- scherij en een predikant en kerk...en mede meer verversching, zijnde daar zeer vele rendieren', was deze kolonie een verade ming voor de uitgeputte bemanning van de walvisvaarder. Op 3 juli vertrokken ze met 15 personen van Holsteinburg, op 9 augustus arriveerden ze in Kopenhagen. 'De meesten onzer geene Europeesche kleederen hebbende, waren wij genoodzaakt in Groenlandsche aan land te gaan, met zooveel bekijk, dat wij ternaauwer- nood over de straat konden komen.' Omdat er geen schip naar Holland ging, vertrok men met wagens naar Hamburg, vervolgens per tjalk naar Delfzijl, waar ze 23 augustus 1827, precies een jaar na het verlies van hun schip, aankwamen. Vandaar naar huis. Op 10 oktober, zo meldt Hoekstra zonder verder commentaar, 'kwam het laatste volk mijner equipage naar Harlingen, zoodat wij toen allen, op twee na, na groote gevaren te heb ben doorstaan, eindelijk in het Vaderland waren. J.T. Bremer AANTEKENINGEN Kabakken zijn woonketen van 3 tot 5 meter in het vier kant, gemaakt van opeengestapelde stenen, gevoegd met zoden en aarde. Er was slechts één ingang, ongeveer één meter hoog en breed. Boven de ingang bevond zich een raam van aaneengenaaide witvisdarmen. Binnenin bevinden zich houten britsen waar voor olielampen staan van een zeer zacht soort steen, waarboven de inboorlingen hun kleren droogden. In een hoek staat een vat waarin zij urineren en... zich wassen! In een kabak huisden doorgaans 16 tot 18 perso nen. Eskimo's Hoekstra omschrijft deze als: 'niet groot van gestalte, van kleur als een Mulat, plat van aangezigt, klein van neus, uitstekende wan gen. Het haar is pikzwart en grof, weinig fij ner dan paardenhaar. Zij hebben weinig of geen baard en zoo zij die al hebben plukken zij die uit, bruine oogen, witte tanden en zeer kleine handen en voeten, zeer sterk in krach ten, onbegrijpelijk veel kunnen zij lijden. Goedaardig, zeer mededeelzaam, lief voor kinderen. Ze laten volstrekt niemand gebrek lijden, kennen geen rijk of arm Doch over het geheel zijn zij niet zeer kuisch of eerbaar, sommigen hebben twee vrouwen. Hunne grootse rijkdom bestaat in een eigen kabak (huis), kojak (kajak), zonnetent, vrouwenboot (gezinsboot), hondenslede en jachtgereed- schap. In de Harlinger Courant van 15 november 1896 werd in een uitgebreid artikel, getiteld 'Uit de geschiedenis onzer Groenlandvaar- ders' het verhaal van commandeur Klaas Hoekstra c.s. nog eens verteld. Uiteraard was het hele verhaal een Harlinger geschie denis geworden. Ruim een eeuw later maak te dezelfde krant het nog bonter: 'Hoe de Harlinger walvisvaarder Hoekstra en zijn be manning een barre tocht overleefden', luidde de kop van een artikel op 26 augustus 1997. Maar ondanks zijn Friese naam kwam Klaas Hoekstra echt van Texel, al was hij geboren in Den Helder op 25 januari 1788 als zoon van Sijtse Hidzers Hoekstra, doopsgezind leraar en Neeltje Jacobs Baske, dochter van de Helderse commandeur Jacob Hen driksz Baske. Toen Klaas twee jaar was werd zijn vader, sedert 1777 leraar van de Doopsgezinde Gemeente in Den Helder, als zodanig be noemd op Texel. Klaas Sijtzen Hoekstra werd niet, zoals zijn oudste broer Jacob en zijn vader en grootvader, doopsgezind le raar, maar hij voer al op 14-jarige leeftijd als kajuitjongen op een walvisvaarder bij de Hel derse commandeur Claes Hendriksz Broer tjes, een oud-collega van zijn grootvader Ja cob Baske, telg uit een oud geslacht van walvisvaarder en waarschijnlijk oorspron kelijk afkomstig uit Baskenland waar de eer ste harpoeniers op onze vloot vandaan kwa men. (Genealogische gegevens van de heer Loek Deugd, voorzitter van de Genealogische Ve reniging te Den Helder.) 20

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Uitgave Historische Vereniging Texel | 2000 | | pagina 22