hoopten ze 'dat het ijs spoedig om de zuid
zou drijven en dat wij daar komende veel
walvissen zouden vinden omdat altijd in de
zen tijd van het jaar de visch zich daar op
hield.' Het was inmiddels 7 augustus gewor
den. Van een Britse collega 'welke uit Groen
land was gekomen' ontvingen ze 'zeer on
gunstige berigten van daar zijnde onder de
geheele vloot slechts drie visschen gevan
gen en dat een Engelsch schip was vergaan
en dat verders vele schepen grote schade
hadden bekomen, allen in het Westijs'.
VAST IN HET IJS
De weken daarna manoeuvreerden ze be
hoedzaam tussen de ijsvelden door in noor
delijke richting tot ze tenslotte, zonder ook
maar een walvis gezien te hebben op 'den
23 Augustus 's morgens om 3 uren op de
breedte van 74 graden 1 minuut' bij storm
weer vastliepen in het ijs: 'in vijf minuten tijds
de schotsen tusschendeks en het schip vol
water. Het ijs drong meer en meer aan, zoo
dat zeer spoedig het geheele dek onder het
ijs bedolven lag en het schip zoo schielijk
was verloren dat de meesten van het
scheepsvolk hunne kleederen niet konden
bergen. Sommigen iets en weer anderen
niets. Van mij en den stuurman werd een
gedeelte der kleederen door mijn zoon en de
kajuitwachters geborgen. Ik sprong toen zelf
naar beneden en kreeg nog de (scheeps)-
papieren met levensgevaar er uit, krijgende
toen het schip op zijde met de kajuit vol wa
ter'.
En daar stonden ze dan op het ijs: 'zonder
eten of drinken en met een klein gedeelte
onzer kleederen.' Gelukkig konden ze gast
vrijheid genieten aan boord van een Engelse
walvisvaarder. De gezagvoerder, kapitein
David Duncan en diens stuurman waren te
vens bereid een schriftelijke verklaring te
ondertekenen om de ongelukkige Texelaar
'na dit droevig ongeluk zoo veel mogelijk
tegen ongegronde beschuldigingen in te dek
ken.' 'Wij ondergetekenden verklaren bij de
ze dat Kommandeur H. Hoekstra gedurende
de tijd van de maand Augustus, altijd om en
bij ons zijnde, geen ogenblik ter bespoedi
ging om in de visscherij te komen met alle
vlijt, verzuimd heeft, en alles gedaan heeft,
wat voor schip en goed mogelijk was, om
hetzelve te behouden voor gevaren te conser-
veeren.'
De volgende dag probeerden ze nog een en
ander van het schip te bergen, 'doch het zat
onder het ijs tot aan de mars'. Veel meer dan
'eenig hout van gebroken raa's om te bran
den, van de zeilen eenige lappen (en) de
lijnen van zes sloepen' konden ze echter niet
bemachtigen. Omdat ook het schip van com
mandeur Duncan in het ijs raakte, moest er
door een dubbele bemanning 'onder een
dikke sneeuwjacht' gezaagd worden in het ijs
om het schip vrij te houden. Wanneer de om
standigheden het ook maar enigszins toelie
ten deed men hernieuwde pogingen toch
nog een en ander te bergen van het door het
ijs bezette schip van commandeur Hoekstra.
Ondanks het gebruik van dynamiet slaag
de men er niet in meer dan wat brandhout en
touwwerk, enkele zeilen, werpankers en een
geringe hoeveelheid voedsel (kaas, brood,
bonen) uit het achterschip te bemachtigen.
Op 15 september zag het er naar uit dat ook
het schip van kapitein Duncan definitief in
het ijs zou raken en vreesden ze 'het schip te
moeten verlaten en op Gods genade met de
sloepen te vertrekken, in welk geval zij bijna
een gewissen dood voor oogen hadden.'
Maar men bleef hopen dat het niet zou hoe
ven. Soms was er enige beweging in het ijs
'zoo dat men bezuiden en bewesten ons ver
scheidene rillen water zien konde.' Maar er
veranderde niet echt iets en op 25 septem-
16
De 'Harlingen' in het ijs 23 augustus 1826