vens in de tekst, zoals de "brug over de
Burchgraft" en de "poort up de groene plaets"
dat het gebouw achter Warmoesstraat [13
en] 15 heeft gestaan. Bij het zoeken naar
gegevens over panden in de Warmoesstraat
kwam hij daar ook belasting met abtskoorn
tegen (zie Schoorl 50-51) zoals: Het huis, erf
en boe, Warmoesstraat 18; het werd in 1814
verkocht en was toen nog belast met 1 1/2
loopen abtskoorn (zie. ONA Beets 136.4944);
verder: het huis, erf en boetje, Warmoes
straat 36, dat tussen 1776 en 1815 belast
was met een halve loop abtskoorn (ONA
Beets 297); veel eerder werd ook in "de
Kneppelstraet ofte Weverbuert" een belasting
met abtskoorn aangetroffen (pinxsteren
1589; zie ARA GRK 754E). Dit uitstapje leidt
ons echter af van de vraag naar de plaats
van de schuur van Symon Fijtsz. In tegenstel
ling tot de door ons veronderstelde War
moesstraat komt Schoorl tot een lokatie in de
Waalderstraat. Daar namelijk tekent hij ach
tereenvolgens Jacob Ariensz Verver, Gerrit
Janz van Genoechten en de "erfgen.Symon
Fytses". Precies aan de andere kant van Den
Burg dus! Het zou natuurlijk buitengewoon
interessant geweest zijn daarover met
Schoorl van gedachten te kunnen wisselen,
temeer daar, gezien de ligging van de
Doopsgezinde Kerk, een lokatie in de Waal
derstraat op zich niet vreemd lijkt.
Een derde punt. Op blz. 171 bij noot 49 weer
legt Schoorl onze Texel-schrijver V.d. Vlis.
Deze laat immers schout Jan van Dorp in
1539 beginnen (tLant van Texsel p.519; ove
rigens zegt V.d. Vlis er bij dat hij mogelijk
langer schout was). Daar is het gelijk aan
Schoorls kant - hij noemt terecht als begin
jaar van Jan van Dorp 1528. Echter, Schoorl
kent slechts als opvolger van deze Jan de
schout Frangois van Boschuysen, beginnend
in 1543. Daaraan ontbreken 2 zaken.
Allereerst: Jan van Dorp was niet onafgebro
ken schout van 1528-1543. Van 1534 tot
1537 was dat Jan Visscher, mogelijk eerder
schout van Vlieland. Toen die tussentijds
overleed kwam er bovendien een tijdelijke
schout. Als zodanig werd de oudste burge
meester van Texel, Gerryt Heynricxz, be
noemd. Deze gegevens ontbreken bij beide
auteurs.
Een laatste punt. Bij de bespreking van de
10e penning uit 1542 ziet Schoorl overal de
bevolking en de welvaart toenemen; behalve:
in Den Hoorn. Hij oppert (102) dan ook de
mogelijkheid dat visserlui van Den Hoorn
vanwege de verzanding van de havenbaai
naar De Koog gingen. Echter, op p. 109 con
stateert Schoorl dat in het midden van de 16e
eeuw de neergang van De Koog en de ver
plaatsing van de visserij naar Den Hoorn
reeds merkbaar waren. Precies het omge
keerde dus! Na de mededeling dat tussen
1543 en 1559 de geulen bij De Koog ver
zandden, zodat er in 1560 geen enkele vis-
serspink meer in De Koog was, vervolgt de
tekst met: "in korte tijd schrompelde de wel
vaart tot armoede ineen" (110). Maar op p.
114 spreekt hij weer over "de betrekkelijke
welvaart van het vissersdorp" (namelijk De
Koog, in 1543-44). Het lijkt er dus op dat
Schoorl hier niet helemaal uitgekomen is.
Maar alleen hijzelf zou deze vraag kunnen
beantwoorden. En zo blijven er meer vragen
over, die mogelijk in een volgend deel beant
woord zullen worden.
Tot zover mijn bespreking van Schoorls Bolle
Boog. Ik hoop vooral dat ik met mijn kritische
opmerkingen duidelijk gemaakt heb hoe be
langrijk ik dit boek vind. Ik hoop ook dat ik de
auteur, die een bolleboos was, en de redactie
met haar vele werk voldoende recht heb ge
daan. Men kan hun ijver en doorzetting m i.
niet genoeg prijzen. Het is immers na
Schoorls onderzoekingen uitsluitend aan hen
te danken dat deze overvloed van gegevens
over Texel in vroeger eeuwen niet verloren is
gegaan. Ik kan ze slechts sterkte wensen bij
de verdere uitwerking van hun taak. Het re
sultaat daarvan zullen we met belangstelling
afwachten. Ze gelieven mijn bijdrage dan ook
vooral te zien als een teken daarvan
Tenslotte: het kopen van dit boek kan ik zeer
beslist aanraden. Voor de prijs van 39,50
hoeft u dat niet te laten!
Gerard van der Kooi
(met dank aan Cor Reij)
12