ANTJE CORNELIA GORTER
zeer eenvoudig. De enige luxe was een pe
troleumlamp. Maar die ging zo weinig moge
lijk aan. Er waren twee kleine bedsteden en
een open (haard)vuur met een ketel erbo
ven, waarin alles gekookt werd. Voor de kof
fiepot was er een 'vuurding'. Er werd ge
stookt op juthout, dat in die tijd ruim voor
handen was. Het houtwerk aan het huisje
was ook van het strand. De glazen ruitjes
moesten worden gekocht. Bij de afbraak
bleek dat de dakspanten van roeispanen
waren gemaakt.
Gorter was een héle beste jutter waarover in
jutterkringen met ontzag werd gesproken.
Maar volgens zijn kleinzoon werd het brand
hout voornamelijk door zijn grootmoeder van
het strand gehaald. De uitspraak van
'Pacha': 'Os we de seumer maar deurkom-
me; winters leit er genog on 't strond' is een
mooie samenvatting van het leven aan de
zeekant.
Melk kwam van de geit en als het even kon
stond de geit buiten en kon het juthout in de
geitenstal drogen. Als het dan eens regende
Jacobus Huisman (1871-1938)
stond de geit in de kamer met een touw aan
de bedsteedeur; de keutels veegde Antje in
het vuurgat.
Langs de weg gevonden mest werd meege
nomen voor de tuin. Er was een tuintje met
aardappelen, bonen en aardbeien. Water
haalden ze uit een kolk die, zelfs in droge
tijden, altijd vol bleef. Met dat water werd
alles gedaan: eten koken, de was werd erin
gespoeld en de voeten erin gewassen.
Antje Gorter, geboren op 14 december 1868
was een dochter van Comelis IJsbrandsz
Gorter en Antje Jans Dekker. Comelis Gorter
werd in de wandeling 'Pacha' genoemd.
Antje werd geboren in een plaggenhut en is
nooit naar schooi geweest. Ondanks dat kon
zij prachtig schrijven. Ze schreef zelfs ge
dichten waarin naast zelfgeschreven gedich
ten ook verzen van anderen stonden. 'Als er
maar een grindweg is' werd al eerder in dit
blad gepubliceerd (nr. 15, 1990).
Antje Gorter (1868-1946)