is voorzien van afslagen vanuit beide zijkan
ten, die het gehele oppervlak beslaan. Daar
na zijn beide zijkanten verder afgewerkt met
kleinere afslagen (retouchering). Aan de on
derzijde is alleen deze fijnere retouchering
vanuit de zijkanten aangebracht. De punt van
de spits is oudtijds afgebroken; het breukvlak
heeft eenzelfde glans als de rest van de
spits. Van een tweede bladspits is alleen de
punt gevonden. We mogen hier van een res
tant van een bladspits spreken daar aan bei
de zijden afslagen aangebracht zijn (fig. 1:5).
Dit spitsgedeelte komt bijna overeen met het
stuk dat bij de andere spits verloren is ge
gaan. Spitsen breken vaak op dit punt af. Dit
kon gebeuren bij de jacht, wanneer de pijl op
een hard voorwerp terecht kwam. De derde
spits heeft de vorm van een gelijkbenige
driehoek waarvan de basis bol is (fig. 1:6).
Zowel de boven- als de onderzijde is over
het gehele oppervlak bewerkt vanuit de zij
kanten. Ook hier spreken we van een blad
spits (Dijkstra, 1989). Deze spitsen komen
tijdens het Neolithicum voor (Hahn, 1993).
10 Krabbers. De meeste krabbers zijn zgn.
ronde knoopkrabbers, gemaakt op een afslag
(enkele voorbeelden fig. 1 no 7, 8, 9, 10, 11).
De basis is hierbij onbewerkt. Een aantal
heeft een steile retouche. Deze retouche
komt veel voor op neolithische krabbers
(Beukers, 1983. Vossen et al, 1991) en zij
hebben de vorm van een paardenhoef (het
Horseshoe shape-type, Vossen et al, 1991).
Er is een zestal okerkleurige potscherven
gevonden, dikwandig en zacht gebakken,
maar harder dan late ijzertijdpotten. De ver
magering bestaat uit zand, kwartsgruis en
gemalen potmateriaal.
Cultuuraanwijzing
STENEN WERKTUIGEN;
We mogen uit de combinatie van de gevon
den werktuigen en potscherven concluderen
dat we hier met de Vlaardingen-cultuur van
doen hebben, zoals dit beschreven is door
Van Regteren Altena et al (1962) en Glas
bergen et al (1967).
Het fragment van de geslepen bijl van het
West-Europees type met zijn ovale doorsne
de is typerend.
Het fragment van het geslepen beiteltje en
het microbeiteltje.
De transversaalspits.
De bladspitsen.
Krabbers van het Horseshoe shape-type
(Vossen et al 1991 blz. 150).
De slijpsteen wordt gevonden in meerdere
neolithische vondstcomplexen (Vossen et al
1991 blz. 150).
POTSCHERVEN
Qua kleur, hardheid en vermagering kunnen
deze potscherven bij de Vlaardingen-cultuur
behoren. Het materiaal komt overeen met de
vermagering, zoals Glasbergen et al (1967)
dit beschrijft.
A: Kwarts vermagerd: alleen vermagerd met
gemalen kwarts of met toevoeging van zand
korrels.
B: Zand vermagerd: vermagerd met alleen
zand, soms met fijn kwarts vermengd;
C: Fijn vermalen potmateriaal is mede aan
wezig in het vermageringsmateriaal.
Oorsprong Vlaardingen-cultuur
De Vlaardingen-cultuur vindt volgens meer
dere onderzoekers (Wouters, 1991, Louwe
Kooijmans, 1983) zijn wortels in de S.O.M.
cultuur (Seine-Oise-Marne cultuur) voorko
mend in Frankrijk in het Seine-Oise-Marne
gebied. De overeenkomsten in het bewerkte
vuursteen is bijzonder groot (Vossen et al
1991). Via de rivier de Maas zullen deze
mensen naar het noorden zijn getrokken en
zo in onze streken terecht zijn gekomen.
Toen zij op de kust stootten, zullen zij zich in
het kustgebied verder verspreid hebben (fig.
2).
Verspreiding Vlaardingen-cultuur
Een van de uitgebreidste vindplaatsen van
de Vlaardingen-cultuur is bij Vlaardingen op
gegraven in de jaren '50 en de cultuur dankt
zijn naam daaraan. Het is een cultuur die zijn
verspreiding heeft langs de grote rivieren en
langs de Nederlandse kust, omstreeks 2500-
2000 voor Chr. (fig. 2). Langs de grote rivie
ren zijn de volgende vindplaatsen bekend
geworden: Ewijk en Hazendonk (Bloemers et
al, 1981). Langs de kust van Zuid naar
Noord geven de volgende vindplaatsen een
5