De Neolitische boeren van de Vlaardingen-cultuur op Texel
In de afgelopen jaren heb ik op een akker op de 'Hooge Berg' enkele potscher
ven en stenen werktuigen uit het Neolithicum verzameld. Dat ze inderdaad uit de
jonge steentijd (4500-1700 v Chr) stammen, is af te leiden uit het feit dat sommi
ge werktuigen geslepen zijn en andere goed herkenbaar als typische niet gesle
pen neolitische spitsen. De potscherven zijn door hun hardheid en vermagering
(toevoeging van zand, kwarts en fijngemalen gebakken klei om scheuren bij het
bakken van de klei te voorkomen) eveneens in het Neolithicum te plaatsen.
Beschrijving vindplaats
De vindplaats ligt op een uitloper van de
'Hooge Berg' waar het keileem uit de Saaie
IJstijd (de voorlaatste ijstijd, 200.000-125.000
jaar geleden) aan de oppervlakte ligt. In de
warme Eemperiode (125.000-85.000 jaar
geleden) die volgde op de Saaie IJstijd, is de
bovenste laag van dit harde keileem aange
tast door verticale uitspoeling van het fijnste
leem onder achterblijven van zand en ste
nen. De in die tijd gevormde bodem bestaat
dan ook uit zand en stenen. In de laatste
ijstijd (de Weichsel ijstijd, 85.000-10.000 jaar
geleden) is deze zandlaag met stenen door
verwaaiing omgevormd tot dekzand en nu als
akker of weiland in gebruik. Door het om
ploegen van dit dekzand zijn werktuigen en
scherven tevoorschijn gekomen. Verspreid
over een oppervlakte van ca. 60x60 m vond
ik de hieronder beschreven werktuigen en
potscherven.
Beschrijving werktuigen en potscherven
Een fragment van een geslepen bijl, ge
maakt uit een granietachtig gesteente (fig.
1:1). Van de bijl is slechts het middengedeel
te bewaard gebleven. De beide uiteinden zijn
door het gebruik helemaal verbrijzeld. Door
de symmetrische vorm viel hij in het veld op
en heeft deze vorm niet op natuurlijke wijze
verkregen, maar is bewerkt door de mens. Bij
microscopisch onderzoek bleken er op het
oppervlak slijpsporen aanwezig te zijn speci
aal op de hardere kristallen die in het graniet
opgesloten zitten. Op een gedeelte van het
oppervlak van het restant van de bijl zijn
slijpsporen nog enigszins te herkennen, maar
op de zachtste delen zijn ze vermoedelijk
door verwering verdwenen. Al met al geven
de slijpsporen wel aan dat de symmetrie van
het stuk graniet door bewerking tot stand is
gekomen. De bijl is op doorsnede ovaal en
de zijden lopen niet evenwijdig, maar naar
elkaar toe. Dit zijn bijlen van het West-Euro-
pese type volgens Hoof (1970) en Van der
Heide (1972). Een verdere indeling, zoals
Hoof geeft, is niet mogelijk daar de beide
uiteinden verbrijzeld zijn.
Een fragment van een geslepen beitel van
vuursteen (fig. 1:2). Het fragment is slechts
vier cm lang. Uit de vorm valt af te leiden,
dat het een fragment van een beitel is, zoals
er in de literatuur meerdere beschreven zijn
(Van Regteren Altena, 1962). De vorm is
door slijpen tot stand gekomen. Het smalle
uiteinde, het snijgedeelte, is voorzien van
afslagen en is daarna door slijpen aange
scherpt. Het bestaat uit een grijze vuursteen
waarin afwisselend donkere en lichte banen
voorkomen. Dit soort vuursteen komt voor in
Zuid Limburg en omgeving.
Een microbeleid (niet afgebeeld) die vanuit
de zijkanten om en om afgeslagen is en aan
een van de uiteinden een beitelrand draagt,
die gevormd is door kleine, lange, smalle
afslagen.
Een slijpsteen (niet afgebeeld). De slijp
steen is ongeveer 10 cm lang en op door
snee vierkant: 2x2 cm. Eén zijde is geheel
vlak geslepen.
Een transversaalspits (fig. 1:3). Deze spits
is gemaakt op een afslag met een scherp en
breed uiteinde. Aan beide zijkanten is fijne
retouche aangebracht (dit is een rand van
fijne afslagjes).
3 Spitsen. Eén heeft de vorm van een blad
en wordt daarom bladspits genoemd (fig. 1:4)
(Dijkstra, 1989. Vossen et al, 1991). Deze
spits is gemaakt van een afslag. De rugzijde