'Visschers Grietje'
De» Yiöócheró uitvaart.
UitHeide.bloesem'1
1912.
VOORMALIG GESCHENK
NU VOOR
HISTORISCHE VERENIGING
De heer P. Oom te Den Helder was via zijn
tante P. Moenis-Oom in het bezit gekomen
van een schilderij van Den Burg. Het werd
geschonken bij het jubileum van de vader en
moeder van het gesticht van Weldadigheid,
Jan Moenis (geboren te Marken) en P.
Moenis-Oom (uit de Zijpe). Zij waren vanuit
Duitsland teruggekomen nadat een commis
sie hen uit 100 sollicitanten verkozen had als
vader en moeder van het Gesticht van Wel
dadigheid. Op 2 mei 1925 verhuisden zij
naar Westerweg 1. Van 1925 tot en met
1949 deden zij meer dan hun plicht en
kregen bij hun 25 jarig jubileum dit schilderij.
Na deze periode eindigde ook de aanwezig
heid van het Gesticht en werd de Sociale
Dienst ingesteld. Het is alweer jaren geleden
dat dhr. Oom kenbaar maakte aan dhr. W.
Kalkman en ondergetekende, dat dit schilde
rij, mettertijd naar Texel terug moest. Wij
hebben met goedvinden van dhr. Oom
besloten dit schilderij te bestemmen voor de
Historische Vereniging Texel.
Tijdens de officiële opening van het gebouw
Groeneplaats 10 zal het overhandigd wor
den.
Het schilderij is gemaakt door J. van Ham
(Utrecht). Tevens zijn enkele schilderijen in
dezelfde trant van hem bekend waarop het
voormalige gemeentehuis aan het eind van
de Binnenburg staat afgebeeld en een
Texels landschap. Het schijnt dat Van Ham
rond 1950 een tentoonstelling had op Texel.
Het schilderij is in 1949 gemaakt, maar de
Gasthuisstraat was qua inrichting nog hetzelf
de als in de jaren '30. Twee mensen, die
daar destijds woonden en opgroeiden vertel
len wie er toen woonden tot omstreeks 1949.
We spraken een avond af in ons 'eigen ge
bouw' met J.C. van der Pijl en S. van Heer
waarden. Van der Pijl woonde in de West
straat en was achterbuur van (de oudere)
Sieme van Heerwaarden, die nog steeds in
de Gasthuisstraat woont.
20
Dnar spoelden de baren
Een lijk aan het strand,
Herkenbaar aan 't anker,
Geprikt op de hand.
Een moedige visscher
Was bij, kort goleön,
En had mot de golven
Reeds dikwijls gostreOn.
Maar bij 't woedend stormen
Moest de armo vergaan,
Zijn dierb'ren vergoten
Om hem menig traan.
„O, geef hom ons weder,
Meedoog'looze zco,"
Zoo baden zij dikwijls,
Gebogen door 't wee,
En eiud'lijlc voldeed toch
De zee aan dien wonsch;
Mnar 't otl'er geleek niet
Veel meer naar een mengel).
Toen voerden do droeven
Den doode naar Jt graf',
En smeekten God troost
In hun jammer er af.
En aan menig harte
Ontvlood deze beê:
„Rust zucht in de groeve,
Gij. zoon van de zee."