23 Zijn neef Hendrik Reael was in 1732 overle den. Zijn voogden zagen voor hem op Texel qua inkomen een aantrekkelijke baan. Het in beslagnemen van gestrande schepen en aangespoelde goederen was lucratief en gaf beleg op brood. Nadat hij een paar maanden ziek was, kwam hij half december pas op het eiland. Het mooie huis aan de Vismarkt nam hij over en met twee dienstboden en een knecht was hij heer en meester. Op het eiland kreeg hij twee intieme vrienden. De ene overleed in 1737. Bijna verdronk in dat jaar zijn andere vriend, Hendrik Jansz. Luitse (1682-1743). Luitse was timmerman en wagenmaker, die met zijn vrouw Aagje Claasdr. Fuijk op We verstraat [46] woonde. Balthasar, die goed kon delegeren, had Luitse aangenomen als dijkgraaf. Bij de val van een dijk ging Luitse te water. Vooral in de wintermaanden voelde Balthasar zich eenzaam en geïsoleerd. Hij was inten sief met zijn ambt bezig. In 1736 kreeg hij een oud afschrift van 'Handvesten en Previle- ges' in handen. Hij vergeleek dat met het aangeschafte gedrukte boek, dat daarover in Alkmaar werd gebruikt en van dezelfde af komst was. Toen bleek hem dat volgens een bepaling van 1694 de burgemeesters op Texel maar voor twee jaar moesten worden benoemd en dat zij niet verwant mochten zijn tot in de derde graad, zoals zwagers. Hiervan waren de Texelaars afgeweken. Hierdoor ontstonden tussen hem en de burgemeesters de eerste problemen. In 1745 werd zijn boek 'Handvesten en Previleges' gedrukt en kwa men de spelregels duidelijk zwart op wit. In 1742 had hij opdracht gegeven om de hui zen, bewoners en hun gegoedheid te regi streren. Nu zijn sommige Texelaars daar blij mee. Als plaatsvervangend schout had hij Poulus Albertsz. Kikkert (1672-1747) aange steld. Poulus woonde in 1742 in de Binnen- burg in het huis [9] met vier personen. Zijn functie was toen ontvanger van de verpon dingen. Na zijn overlijden woonde daar zijn zoon Poulus Kikkert (1716-1776) met zijn vrouw Hendrikje Danieldr. Mazade (1725- 1773) en zijn jonge gezin. Hij was in 1750 bode van beroep. Dat jaar had Balthasar Huydecoper opnieuw alle inwoners van Texel laten vastleggen, waarbij de huizen dezelfde nummers kregen als in 1742, met uitzonde ring van Den Hoorn. Helaas zijn de gege vens van Oudeschild nog niet gevonden. Balthasar had een grote hobby en dat was literatuur. Toen hij in 1730 nog op kamers in Amsterdam woonde, had hij een boekje uit gegeven onder de naam 'Proeve van Taai en Dichtkunst op Vondels werk van Ovidius'. (Het titelblad is afgebeeld in 't Lant van Tex- sel op blz. 250.) In 1733 begon hij te werken aan 'Horatius in versvormen', dat na 1736 als boek werd uitgegeven door de Horatiusvere- niging. Daarvoor liet Balthasar een gravure maken door Jacob Arnoldsz. Houbraken (1698-1780) naar een geschilderd portret, dat eerder vervaardigd werd door Jan Maurits Quinckhardt (1688-17721. Het Latijnse onderschrift luidt: Texelae Praetor, aggerumque ibidem Praefectus Huydecoperum simulae (1) pinxisset Apelles Adseruere sibi Musa, Minerva, Themis Mentor et ambiguam potuit componere litem Et tabulas caeli munere mille dedit Nunc Dea quaeque sui cultoris imagine iaeta Hoofdiadas inter Vondeliosque locat. Ietwat vrij bewerkt (door G. v.d Kooi) levert dat het vol gende rijmpje op: Zie hier des Texeis hoofd, der dijken toezichthouder geschilderd door Apelles: Balthasar Huydecoper;

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Uitgave Historische Vereniging Texel | 1997 | | pagina 25