15
De gemeente(beer)kar begon in 1923 ook
ernstige gebreken te vertonen en de ge
dachte aan een ernstig defect aan een kar
vol beer was reden genoeg om een nieuwe
kar aan te schaffen. Via de krant werd prijs
opgave gevraagd: 'Prijsopgaaf gevraagd
levering 3-wielige kar volgens tekening en
beschrijving op het gemeentehuis'. Er werd
ingeschreven door D. Witte Dzn, te Den
Burg, V.d. Kloot te De Cocksdorp, L.H.
Schot en G. Geus te De Waal. D. Witte Dzn
was met 408,50 de goedkoopste en kreeg
de opdracht.
Het tarief volgens de tonnenverordening Mei
'18 was progressief en dat bleek niet meer
toelaatbaar. De heffing diende bepaald te
worden door de mate van het gebruik van
de dienst ongeacht de welstand van de be
lastingplichtigen. De raad d.d. 2/6/23 besloot
toen tot heffing voor het weghalen van de
faecaliën eenmaal per week 60 cent en van
'haardasch en vuilnis' eenmaal per week 50
cent per jaar. Voor iedere volgende keer
werd de helft meer berekend.
B. Houtwipper en C. Dijt hadden al jaren
een overeenkomst op grond waarvan Dijt
ieder jaar alle mest (ca. 130 m3) tegen
2,50 per m3 of 325,- overnam en voor
78,- per jaar gras en hooi leverde, zodat het
Bertus netto 247,- per jaar opleverde. Per
1 november 1923 had C. Dijt deze overeen
komst opgezegd, al bleek hij naderhand nog
wel bereid het paard in de kost te nemen
voor 4,- per week en voor de mestklamp
terrein af te staan voor 17,- per jaar. Een
en ander was voor Bertus aanleiding de ge
meente te verzoeken om een vaste jaarwed
de van 1400,-. Hij achtte ƒ1,- per dag
meer dan het salaris van de vaste werkman
P.G. Spigt 1040,-) redelijk, omdat hij een
langere dagtaak had, 's nachts de tonnen
leegde en 's zondags ook het paard moest
nalopen. De gemeente moest dan zelf de
mest verkopen en het paard onderhouden.
B&W becijferde het huidige loon van Bertus
als volgt:
vast loon 1050,-
toelage 100,-
opbrengst mest ca. 247,-
vuilnis ca. 75,-
totaal 1472,-
af: kosten voer, beslag,
tuig en bezems 52,-
totaal 1420,-
Bertus wilde echter 1400,- zonder risico
van de mestopbrengst en onderhoudskosten
van het paard.
B&W achtten het gewenst dat de reiniger
belang bleef hebben bij een goed beheer
van het bedrijf omdat de wijze waarop hij
zijn werk verrichtte van belang was voor de
waarde van de mest. Het leek niet onbillijk,
omdat hij destijds was aangesteld met con
ditie dat hij alle risico zou lopen m.b.t. zowel
de opbrengst van de mest als de onder
houdskosten van het paard. Bertus wilde
zekerheid die hij niet helemaal kreeg maar
wel zijn risico beperkte blijkens het volgende
loonvoorstel:
vaste wedde 1050,-
tijdelijke duurtetoeslag 100,-
bijdrage onderhoud paard 150,-
overname mest, vuilnis en as 350,-*
totaal 1650,-
Hij moest zelf het onderhoud van het paard
(ca. 250,-) betalen, zodat hij dan de ge
wenste 1400,- overhield.
met dien verstande dat dit bedrag ver
meerderd of verminderd werd met de helft
van het bedrag dat de mest over enig jaar
meer of minder zou opbrengen.
De koppeling van loon met zorg voor de
mest en het paard bleef beperkt bestaan.
Het belang van Bertus bij de mest en het
paard zou bijdragen tot de meeste zorg er
voor en was toch de achterliggende reden.
Deze gedeeltelijke privatisering zou al snel
verdwijnen om een halve eeuw later weer
opgeld te doen. De raad d.d. 22 december
1923 besloot overeenkomstig de voordracht